1.
De ambtenaar van politie aan wie vrijstelling van dienst wegens ziekte is verleend voor een duur van drie of meer maanden, mag zijn werkzaamheden niet geheel of gedeeltelijk hervatten dan nadat uit een schriftelijke verklaring van de geneeskundige commissie, de geneeskundige in dienst van de overheid dan wel de andere geneeskundige(n), genoemd in
artikel 68, blijkt dat betrokkene medisch is onderzocht en in staat is bevonden tot gehele of gedeeltelijke hervatting van zijn werkzaamheden.
2.
De ambtenaar van politie die aan het einde van de in
artikel 64 genoemde maximum-duur voor vrijstelling van dienst wegens ziekte volgens een schriftelijke verklaring van de geneeskundige commissie, de geneeskundige in dienst van de overheid of de andere geneeskundige(n), genoemd in
artikel 68, niet in staat is bevonden tot volledige hervatting van de dienstverrichting, kan, behoudens in het in het vierde lid genoemde geval, ontslag worden verleend conform
artikel 71.
3.
Alvorens de schriftelijke verklaring op te stellen, onderwerpt de geneeskundige-commissie, de geneeskundige in dienst van de overheid of de andere geneeskundige(n), genoemd in
artikel 68, de ambtenaar van politie aan een medisch onderzoek. In de verklaring wordt tevens ingegaan op de mogelijkheid tot aanpassing van de huidige functie en plaatsing in een andere functie, bedoeld in
artikel 71.
4.
Indien de geneeskundige commissie, de geneeskundige in dienst van de overheid dan wel de andere geneeskundige(n), genoemd in
artikel 68, van oordeel is dat hervatting van de werkzaamheden door de ambtenaar van politie niet mogelijk is wegens een opgekomen ziekte of ongeval van voorbijgaande aard, wordt voor de duur van die ziekte of dat ongeval alsnog vrijstelling van dienst wegens ziekte verleend met behoud van 70 procent van de volle bezoldiging.
5.
De kosten verbonden aan de uitvoering van dit artikel komen voor rekening van de staat.