1.
Tenzij bij wet is bepaald dat ontslag wordt gegeven bij koninklijk besluit, wordt ontslag gegeven door Onze Minister.
2.
Ontslag wordt gegeven bij beschikking, die de datum van ingang van het ontslag dan wel een aanduiding van die dag bevat.
3.
Bij ongevraagd ontslag wordt, behalve in de in artikelen 113, en 114, eerste lid, genoemde gevallen, de reden van ontslag meegedeeld.
1.
De ambtenaar van politie wordt op zijn aanvraag ontslag verleend.
2.
Behoudens in het geval, genoemd in artikel 61, wordt het ontslag niet verleend met ingang van een dag die vroeger dan een maand of later dan drie maanden ligt na de dag waarop de aanvraag om ontslag is ontvangen door Onze Minister.
3.
Van het eerste lid kan worden afgeweken indien een strafrechtelijke vervolging ter zake van een misdrijf tegen de ambtenaar van politie is ingesteld of indien wordt overwogen hem de straf van ontslag op te leggen.
4.
Van het tweede lid kan worden afgeweken:
a. indien wordt overwogen de ambtenaar van politie een straf, bedoeld in artikel 102, op te leggen;
b. indien het dienstbelang dit bepaaldelijk vereist, met dien verstande dat de termijn van drie maanden tot ten hoogste zes maanden kan worden verlengd en dat bij de verlenging in redelijkheid met de belangen van de ambtenaar van politie rekening wordt gehouden;
c. op aanvraag van de ambtenaar van politie.
5.
Indien een ontslag op aanvraag wordt verleend aan een aspirant of de vrijwillige ambtenaar in opleiding, gaat het ontslag, in afwijking van het tweede lid, onmiddellijk in.
6.
Het ontslag op aanvraag wordt eervol verleend.
1.
Aan de aspirant of de vrijwillige ambtenaar in opleiding die tegen het einde van de basisopleiding respectievelijk de opleiding tot vrijwillige ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak niet voldoet aan de eisen van bekwaamheid en geschiktheid, wordt geacht eervol ontslag te zijn verleend met ingang van de dag volgend op die waarop de basisopleiding respectievelijk de opleiding tot vrijwillige ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is voltooid.
2.
Aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die tegen het einde van de proeftijd, bedoeld in artikel 5, tweede lid, niet voldoet aan de eisen van bekwaamheid en geschiktheid, wordt geacht eervol ontslag te zijn verleend met ingang van de dag volgend op die, waarop de proeftijd is verstreken.
3.
Aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve of andere taken ten dienste van politie, die tegen het einde van de proeftijd, bedoeld in artikel 6, eerste lid, niet voldoet aan de eisen van bekwaamheid en geschiktheid, wordt geacht eervol ontslag te zijn verleend met ingang van de dag volgend op die, waarop de proeftijd is verstreken.
4.
Aan de aspirant of de vrijwillige ambtenaar in opleiding die gedurende de basisopleiding respectievelijk de opleiding tot vrijwillige ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, en aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, of de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve of andere taken ten dienste van de politie, die gedurende de proeftijd niet de geschiktheid blijken te bezitten die voor de uitoefening van het ambt vereist wordt, kan eervol ontslag worden verleend, mits een opzeggingstermijn in acht wordt genomen van:
a. drie maanden, indien hij ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand ten minste twaalf maanden ononderbroken in dienst was;
b. twee maanden, indien hij ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand ten minste zes maanden maar korter dan twaalf maanden ononderbroken in dienst was;
c. één maand, indien hij ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand korter dan zes maanden ononderbroken in dienst was.
5.
Het ontslag, bedoeld in het vierde lid, kan, al dan niet op aanvraag van de ambtenaar van politie, ingaan vóór de afloop van de opzeggingstermijn. Indien dit niet op aanvraag van de ambtenaar van politie geschiedt, wordt hem over de tijd die aan de opzeggingstermijn ontbreekt, een bedrag uitbetaald gelijk aan de inkomsten, vermeerderd met de vakantie-uitkering, waarop hij aanspraak zou hebben gehad, als hij tot het einde van de opzeggingstermijn in dienst was gebleven.
1.
Aan de ambtenaar van politie, anders dan de aspirant, die blijkens zijn akte van aanstelling is benoemd in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 5, zesde lid, en 6, eerste lid, onder b, c, d en e, wordt geacht eervol ontslag te zijn verleend zodra die tijd is verstreken.
2.
De ambtenaar van politie, anders dan de aspirant, die blijkens zijn akte van aanstelling is benoemd in tijdelijke dienst voor onbepaalde tijd, kan eervol ontslag worden verleend, mits een opzegtermijn in acht wordt genomen van:
a. drie maanden, indien hij ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand ten minste twaalf maanden ononderbroken in dienst was;
b. twee maanden, indien hij ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand ten minste zes maanden doch korter dan twaalf maanden ononderbroken in dienst was;
c. één maand, indien hij ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand korter dan zes maanden ononderbroken in dienst was.
3.
De opzegging bedoeld in het tweede lid, kan niet geschieden gedurende de zwangerschap van de vrouwelijke ambtenaar van politie, noch gedurende het verlof, bedoeld in artikel 72, noch, indien zij de dienst heeft hervat, gedurende de daarop volgende periode van 4 weken. Ter staving van de zwangerschap kan het bevoegde gezag een verklaring van een genees- of verloskundige verlangen.
4.
Het ontslag, bedoeld in het tweede lid, kan, al dan niet op aanvraag van de ambtenaar van politie, ingaan vóór de afloop van de opzeggingstermijn. Indien dit niet op aanvraag van de ambtenaar van politie geschiedt, wordt hem over de tijd die aan de opzeggingstermijn ontbreekt, een bedrag uitbetaald gelijk aan de inkomsten, vermeerderd met de vakantie-uitkering, waarop hij aanspraak zou hebben gehad indien hij tot het einde van de opzeggingstermijn in dienst was gebleven.
5.
Aan de ambtenaar van politie in tijdelijke dienst, bedoeld in het eerste lid, kan ontslag worden verleend met ingang van een dag gelegen binnen de bepaalde tijd. Alsdan zijn het tweede tot en met het vierde lid van overeenkomstige toepassing.
1.
Aan de ambtenaar van politie kan eervol ontslag worden verleend:
a. wegens opheffing van zijn betrekking;
b. wegens overtolligheid van personeel als gevolg van verandering in de inrichting van de politiedienst of het politiedienstonderdeel dan wel wegens inkrimping van de personeelssterkte als gevolg van een vermindering van de werkzaamheden.
2.
Ontslag op een in het eerste lid genoemde grond kan alleen plaatsvinden indien:
a. het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar van politie een andere, mede rekening houdend met zijn persoonlijkheid en omstandigheden, passende functie op te dragen binnen de politiedienst;
b. de ambtenaar van politie geweigerd heeft een functie als bedoeld onder a, te aanvaarden.
3.
Ontslag van ambtenaren van politie wegens overtolligheid van personeel geschiedt in de volgende rangorde:
a. zij die dat wensen;
b. zij die pensioengerechtigd zijn, waarbij degenen die niet reeds gedurende zes maanden of langer kostwinner zijn van een gezin of van betrekkingen, bedoeld in artikel 41, vóór degenen die dat wel zijn, en binnen deze beide groepen ouderen in leeftijd vóór jongeren, gaan;
c. zij die op voet van het West-Indisch Detacheringsbesluit 1930 zijn uitgezonden;
d. zij die de leeftijd van dertig jaren nog niet hebben overschreden en niet reeds gedurende zes maanden of langer kostwinner zijn van een gezin of van betrekkingen, bedoeld in artikel 41, te beginnen met degenen die de minste dienstjaren hebben;
e. zij die de minste dienstjaren hebben. Onder dienstjaren wordt verstaan de tijd in dienst van de voormalige Nederlandse Antillen en een voormalig eilandgebied, de staat en een openbaar lichaam doorgebracht.
4.
Voor de berekening van het aantal dienstjaren wordt mede in aanmerking genomen de tijd die is gewijd aan de verzorging van tot het huishouden van de ambtenaar van politie behorende 0–4-jarige eigen, stief- of pleegkinderen tot een maximum van zes jaren.
5.
Indien het dienstbelang dit vereist kan bij de verlening van ontslag worden afgeweken van de rangorde, bedoeld in het derde lid. Omvat de afvloeiing in dat geval meer dan 1% van het aantal ambtenaren van politie werkzaam bij het korps, dan geschiedt zij naar een vooraf vastgesteld en aan de betrokken ambtenaar van politie kenbaar gemaakt plan.
6.
Bij de ontslagverlening wordt een opzeggingstermijn van drie maanden in acht genomen, tenzij het betreft een ambtenaar van politie in tijdelijke dienst die daaraan geen aanspraak op wachtgeld ontleent. Alsdan is artikel 114, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
7.
Het ontslag kan, al dan niet op aanvraag van de ambtenaar van politie, ingaan vóór de afloop van de opzeggingstermijn, genoemd in het zesde lid. Indien dit niet op aanvraag van de ambtenaar van politie geschiedt wordt hem over de tijd die aan de opzeggingstermijn ontbreekt, een bedrag uitbetaald gelijk aan de inkomsten, vermeerderd met de vakantie-uitkering, waarop hij aanspraak zou hebben gehad indien hij tot het einde van de opzeggingstermijn in dienst was gebleven.
Artikel 116
[Vervallen]
Artikel 117
Aan een ambtenaar van politie die in een door Onze Minister openbare betrekking hier te lande wordt benoemd, wordt met ingang van de dag van aanvaarding van die betrekking eervol ontslag verleend.
1.
Aan de ambtenaar van politie wordt eervol ontslag verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die, waarin hij de zestigjarige leeftijd bereikt.
2.
De ingang van het op grond van het eerste lid te verlenen ontslag kan bij in zeer bijzondere gevallen voor de duur van ten hoogste een jaar worden opgeschort indien:
a. het opschorten van de ingang van het ontslag door Onze Minister nodig wordt geacht in het belang van de dienst; en
b. de ambtenaar van politie daartoe een aanvraag heeft ingediend of daarmee heeft ingestemd; en
c. hij blijkens het schriftelijke oordeel van een geneeskundige bedoeld in artikel 66, geacht kan worden in staat te zijn om zijn ambt te blijven uitoefenen.
3.
Indien voldaan is aan de voorwaarden genoemd in het tweede lid, kan de duur bedoeld in dat lid, maximaal vier keer worden verlengd telkens met ten hoogste een jaar. Niettemin kan de ambtenaar van politie die, blijkens het schriftelijke oordeel van een geneeskundige, bedoeld in artikel 66, tussentijds ongeschikt is geworden voor de verdere uitoefening van zijn ambt, eervol ontslag worden verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij schriftelijk in kennis is gesteld van dat oordeel.
1.
Aan een ambtenaar van politie kan eervol ontslag worden verleend, indien hij op grond van het bepaalde in artikel 5, derde lid, of artikel 10, tweede lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken uit een vertrouwensfunctie moet worden ontheven.
2.
Indien een ontslag als bedoeld in het eerste lid door Onze Minister wordt verleend, is de medewerking vereist van Onze Minister van Justitie.
1.
Buiten de gevallen bij dit besluit of bij of krachtens enige wettelijke regeling, anders dan het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES , bepaald kan de ambtenaar van politie alleen worden ontslagen op grond van:
a. het verlies van een vereiste voor de aanstelling, gesteld bij een regeling aan de aanstelling voorafgegaan zijnde, tenzij het vereiste alleen voor de aanvang van het ambt geldt;
b. een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak waarbij de ambtenaar van politie onder curatele is gesteld;
c. het ondergaan van lijfsdwang wegens schulden krachtens een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
d. een onherroepelijk geworden veroordeling tot een vrijheidsstraf wegens misdrijf;
e. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels of lichaamsgebreken;
f. het bij of in verband met de aanstelling dan wel de keuring verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder welke handelwijze niet tot aanstelling of goedkeuring zou zijn overgegaan, tenzij de ambtenaar van politie aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.
2.
Een ontslag op grond van het eerste lid, onder a en e, wordt steeds eervol verleend.
3.
Een ontslag, bedoeld in het eerste lid, kan niet eerder ingaan dan de dag volgende op die waarop de reden van het ontslag voor het eerst aanwezig was.
Inhoudsopgave
- Hoofdstuk I. Algemeen
+ Hoofdstuk II. Aanstelling, beoordeling en bezoldiging
+ Hoofdstuk III. Arbeids- en rusttijden
+ Hoofdstuk IV. Vakantie
+ Hoofdstuk V. Vrijstelling van dienst
+ Hoofdstuk VI. Buitengewoon verlof
+ Hoofdstuk VII. Voorzieningen in verband met ziekte, ongeval, zwangerschap en bevalling
+ Hoofdstuk VIIa. Taken vrijwillige ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak
+ Hoofdstuk VIIb. Geweldsbeheersing, aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden
+ Hoofdstuk VIII. Overige rechten en verplichtingen van de ambtenaar van politie
+ Hoofdstuk IX. Disciplinaire straffen
- Hoofdstuk X. Schorsing en ontslag.
+ Hoofdstuk XI. Bezwaar
+ Hoofdstuk XII. Overgangs- en slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht