Besluit van 6 mei 2013, houdende regels ten aanzien van het landelijk parket en het functioneel parket, alsmede ten aanzien van het mandateren van bevoegdheden van de officier van justitie
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 15 maart 2013, nr. 363215;
Gelet op artikel 126, vierde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie en de artikelen 2, eerste lid, en 9, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 12 april 2013, nr. W03.13.0070/11);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 2 mei 2013, nr. 379352;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
De officier van justitie bij het landelijk parket is belast met de vervolging van:
a. misdrijven die gezien hun ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin deze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken en voor de bestrijding waarvan een hoge mate van gespecialiseerde deskundigheid noodzakelijk is;
b. misdrijven die in nationaal of internationaal verband worden gepleegd en waarvoor vervolging door het landelijk parket in aanmerking komt, gezien de taakverdeling tussen de regionale eenheden van de politie en een dienst van de landelijke eenheid van politie die tot taak heeft:
1°. het binnen vooraf door het bevoegd gezag vastgestelde aandachtsgebieden verrichten van onderzoeken naar zware en georganiseerde criminaliteit die naar aard of organisatie een landelijk of internationaal karakter hebben en die de rechtsstaat in ernstige mate bedreigen;
2°. het afhandelen van gecompliceerde internationale rechtshulpverzoeken op de door het bevoegd gezag aangewezen aandachtsgebieden van de betreffende dienst van de landelijke eenheid van politie en van gecompliceerde rechtshulpverzoeken die niet zijn terug te brengen op een specifieke regionale eenheid van politie of opsporingsinstantie;
3°. het verrichten van onderzoeken van nationaal belang zoals die door het bevoegd gezag als zodanig zijn aangewezen en die naar aard of methodiek aansluiten bij de betreffende dienst van de landelijke eenheid van politie.
Artikel 2
De officier van justitie bij het functioneel parket is belast met de vervolging van de hierna te noemen misdrijven, voor zover deze, gezien hun ernst of frequentie dan wel het georganiseerde verband waarin deze worden gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken en voor de bestrijding ervan een hoge mate van deskundigheid noodzakelijk is:
a. de misdrijven waarvan de strafrechtelijke handhaving en opsporing op grond van artikel 3 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten is opgedragen aan een bijzondere opsporingsdienst als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van die wet; en
b. milieudelicten.
1.
De officier van justitie draagt de uitoefening van een bevoegdheid niet op aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de bevoegdheid betrekking heeft op:
a. het uitvaardigen van een strafbeschikking waarin een taakstraf wordt opgelegd waarvan de duur honderdtwintig uren overstijgt;
b. beslissingen tot vrijheidsontneming of tot voortzetting of beëindiging daarvan dan wel een vordering aan de rechter tot het nemen van een zodanige beslissing op grond van Titel IIB en Titel VIA van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering, alsmede op grond van Titel IIA en Titel VIIIA van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht;
c. beslissingen of vorderingen op grond van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen , behoudens beslissingen ter zake van de artikelen 10, tweede lid, 66 en 67;
g. het bevel tot overbrenging op grond van artikel 25 van de Wet militaire strafrechtspraak alsmede een vordering tot verlenging van het arrest op grond van artikel 68, tweede lid, van die wet;
j. de instelling van hoger beroep op grond van de artikelen 404, 446, eerste lid, en 509v, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;
k. de instelling van cassatie op grond van de artikelen 427, eerste lid, en 446, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
l. de intrekking van hoger beroep of cassatie op grond van de artikelen 453, eerste lid, en 509v, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
m. het doen van verslag en het geven van een advies inzake een verzoek om gratie op grond van de artikelen 5, vierde lid, en 6, tweede lid, van de Gratiewet.
2.
De advocaat-generaal draagt de uitoefening van een bevoegdheid niet op aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de bevoegdheid betrekking heeft op:
a. het doen van schriftelijk verslag op grond van artikel 12a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
b. de instelling van cassatie op grond van de artikelen 427, eerste lid, en 446, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
c. de intrekking van hoger beroep of cassatie op grond van artikel 453, eerste en tweede lid, en 509v, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Artikel 4
Het Besluit reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket wordt ingetrokken.
Artikel 5
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
Wassenaar, 6 mei 2013
De Minister van Veiligheid en Justitie,
Uitgegeven de zestiende mei 2013
De Minister van Veiligheid en Justitie,
Inhoudsopgave
Artikel 1
Artikel 2
Artikel 3
Artikel 4
Artikel 5
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht