Besluit van 20 december 2001 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en in verband daarmee van enige andere socialezekerheidswetten (Besluit SUWI)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst, van 19 oktober 2001, Nr SUWI/SEC/2001/71128;
Gelet op de artikelen 13, vijfde lid, 25, eerste lid, onderdeel d, 28, derde lid, en 73, vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de artikelen 125, derde lid, en 145, eerste lid, van de Algemene bijstandswet, de artikelen 48, derde lid, en 64, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de artikelen 48, derde lid, en 64, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de artikelen 8, zevende lid, 10, vijfde lid, 14, tweede lid, 15, tweede lid, en 33a, vierde lid, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, artikel 72, vijfde lid, van de Werkloosheidswet en artikel 8, vijfde lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden;
De Raad van State gehoord (advies van 12 december 2001, nr. W12.01.0543/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst, van 13 december 2001, nr. SUWI/SEC/2001/366;
Hebben goedgevonden en verstaan:
a.
IOAW:
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers ;
b.
IOAZ:
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ;
c.
Wet REA:
Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten ;
d.
WW:
Werkloosheidswet ;
e.
Wet SUWI:
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen ;
i.
arbodienst: een arbodienst als bedoeld in de
Arbeidsomstandighedenwet ;
k.
Wfsv:
Wet financiering sociale verzekeringen ;
l.
Wet WIA:
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ;
m.
WAO:
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ;
o.
ZVW:
Zorgverzekeringswet ;
q.
zorgautoriteit: de Nederlandse Zorgautoriteit, bedoeld in de
Wet marktordening gezondheidszorg ;
s.
gebruikers: het UWV, de SVB en de colleges van burgemeester en wethouders;
u.
[door verlettering vervallen;]
v.
bestand: elk gestructureerd geheel van persoons- of bedrijfsgegevens, ongeacht of dit geheel van gegevens gecentraliseerd is of verspreid is op een functioneel of geografische bepaalde wijze, dat volgens de bepaalde criteria toegankelijk is en betrekking heeft op verschillende natuurlijke- of rechtspersonen;
w.
bedrijfsgegeven: een gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare rechtspersoon;
y.
indicator: een gegeven dat de aanwezigheid van een bepaalde omstandigheid aannemelijk maakt;
aa.
risicomodel: een model dat bestaat uit vooraf bepaalde indicatoren en aangeeft of er sprake is van een verhoogd risico op:
–
onrechtmatig gebruik van overheidsgelden en overheidsvoorzieningen op het terrein van sociale zekerheid en de inkomensafhankelijke regelingen,
–
belasting- en premiefraude, of
–
het niet naleven van arbeidswetten;
bb.
samenwerkingsverband: de samenwerking tussen twee of meer van de bestuursorganen of personen, bedoeld in
artikel 64, eerste lid, van de Wet SUWI, met het oogmerk SyRI in te zetten en waarbij ieder van de samenwerkende bestuursorganen en personen tevens partij is bij de Samenwerkingsovereenkomst voor interventieteams;
1.
Onze Minister kan een besluit van het UWV of de SVB om andere werkzaamheden dan de in de
Wet SUWI bedoelde taken uit te voeren uitsluitend goedkeuren, indien:
a.
de goede uitvoering van de in die wet bedoelde taken daardoor niet in gevaar komt;
b.
de andere werkzaamheden in opdracht en voor rekening en risico van de opdrachtgever worden uitgevoerd;
c.
de taakuitoefening van de Inspectie Werk en Inkomen met betrekking tot het toezicht op de uitvoering van de wetten door het UWV en de SVB, bedoeld in
artikel 37, onderdeel a, van de Wet SUWI voldoende gewaarborgd is;
d.
de
Wet op het financieel toezicht in acht wordt genomen voor zover deze van toepassing is;
e.
de uitvoering van die andere werkzaamheden gescheiden van de uitvoering van de wettelijke taken plaatsvindt, voor zover de andere werkzaamheid niet noodzaakt tot een gezamenlijke uitvoering.
3.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de berekening van de prijzen die voor het verrichten van andere werkzaamheden in rekening worden gebracht.
a.
voorkoming van uitkeringsinstroom, bij het UWV;
b.
juiste en tijdige uitkeringsverstrekking, bij het UWV en de SVB;
c.
bevordering uitstroom in relatie tot bemiddeling en re-integratie, bij het UWV;
d.
klantgerichtheid, bij het UWV en de SVB;
e.
efficiency, bij het UWV en de SVB;
f.
ketenprestaties, bij het UWV en colleges van burgemeester en wethouders.
2.
De afspraken, bedoeld in het eerste lid, zien in ieder geval op:
a.
de samenwerkingsvorm en inrichting van het samenwerkingsverband, waarbij ten minste aandacht wordt besteed aan de inrichting van het bestuur, de regeling van het voorzitterschap, en de taken en verantwoordelijkheden van alle betrokkenen;
b.
de wijze waarop de betrokken colleges van burgemeester en wethouders het voorzitterschap van het bestuur verzorgen;
c.
de wijze waarop de regionale uitvoering van de gemaakte afspraken wordt geregeld en de wijze waarop wordt aangesloten bij de bestaande regionale samenwerking;
f.
de wijze waarop namens de colleges van burgemeester en wethouders taken op grond van
artikel 7 van de Participatiewet worden uitgevoerd in het samenwerkingsverband in relatie tot de uitvoering van de andere taken op grond van artikel 7 van de Participatiewet, waarbij ten minste aandacht wordt besteed aan de verantwoording aan de afzonderlijke gemeenteraden;
g.
de wijze waarop de werkgeversdienstverlening wordt ingericht;
in relatie tot de bestaande structuur op grond van de
Wet SUWI , waaronder tenminste wordt verstaan de werkgeversdienstverlening in het werkgeversservicepunt;
h.
de wijze waarop de financiële betrokkenheid van werkgevers wordt geregeld; en
3.
Het samenwerkingsverband stelt een marktbewerkingsplan op, waarin een beschrijving wordt gegeven van de kenmerken van de personen die behoren tot de doelgroep van arbeidsbeperkten als bedoeld in
artikel 38b van de Wet financiering sociale verzekeringen, in de regio, de mogelijkheden van die personen, waarin een analyse is opgenomen van de sectoren en bedrijven waar vacatures voor deze personen bestaan of kunnen worden gecreëerd en waarin de afspraken zijn opgenomen over de wijze van aanlevering en bemiddeling van die personen.
4.
Het samenwerkingsverband draagt iedere twee jaar, te beginnen in 2016, zorg voor een evaluatie van de samenwerking.
1.
Het UWV wijst in evenwichtig gespreide regio’s locaties werk en inkomen aan, waar vorm wordt gegeven aan regionale samenwerking ten behoeve van arbeidsmarktbeleid.
2.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin een locatie werk en inkomen als bedoeld in het eerste lid is gevestigd, draagt zorg voor de totstandkoming, organisatie en ondersteuning van een regionaal netwerk van werk, inkomen en scholing, waarin periodiek overleg wordt gevoerd over afstemming van regionale arbeidsmarktvraagstukken en uitvoering van regionale arbeidsmarktprojecten.
3.
Aan het regionale netwerk, bedoeld in het tweede lid, wordt in ieder geval deelgenomen door werkgevers of vertegenwoordigers daarvan, organisaties van werknemers, instanties als bedoeld in
artikel 2.3, tweede lid, het UWV en alle gemeenten uit de regio. De deelnemers van het regionale netwerk kiezen uit hun midden een voorzitter, die de activiteiten van het netwerk coördineert.
4.
Het UWV en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin een locatie werk en inkomen, bedoeld in het eerste lid, is gevestigd, dragen zorg voor:
b.
regionale arbeidsmarktanalyse.
5.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de aanwijzing en spreiding van de locaties werk en inkomen als bedoeld in het eerste lid.
1.
Het UWV en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten die bij een locatie werk en inkomen zijn betrokken, stellen een gezamenlijk jaarplan op, waarin op basis van een gedeelde arbeidsmarktanalyse, wordt vermeld op welke wijze uitwerking wordt gegeven aan
artikel 2.3. en in geval van samenwerking in de vorm van een regionale werkplein op welke wijze uitwerking wordt gegeven aan
artikel 2.4. Het gezamenlijke jaarplan wordt bekend gemaakt op een daartoe ingerichte website.
2.
Het UWV en de colleges van burgemeester en wethouders die bij een locatie werk en inkomen zijn betrokken, stellen een gezamenlijk jaarverslag op, waarin verantwoording wordt afgelegd over de onderwerpen uit het jaarplan. Het gezamenlijke jaarverslag wordt bekend gemaakt op de website, bedoeld in het eerste lid.
3.
In gezamenlijke tussentijdse verslagen van het UWV en van vertegenwoordigende organisaties van de gemeenten wordt gerapporteerd over de behaalde resultaten en de vastgestelde tekortkomingen, en wordt vermeld op welke wijze is voldaan aan de invulling van de samenwerking, bedoeld in dit hoofdstuk, en welke verbeteringen in de organisatie van de dienstverlening op de locaties werk en inkomen worden aangebracht.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over het gezamenlijke jaarplan, het gezamenlijke jaarverslag en de gezamenlijke tussentijdse verslagen.
1.
Ten behoeve van geïntegreerde dienstverlening dragen het UWV en de colleges van burgemeester en wethouders zorg voor de gezamenlijke verwerking van gegevens, bedoeld in
artikel 62, derde lid, van de Wet SUWI.
2.
Het UWV en de colleges van burgemeester en wethouders dragen gezamenlijk zorg voor de inrichting van een landelijk systeem voor de verwerking van gegevens die betrekking hebben op geïntegreerde dienstverlening aan werkzoekenden op het gebied van werk en aan werkgevers in verband met melding van vacatures, en voor het beschikbaar maken van informatie voor beleidsvorming, statistiek en management over de inzet van re-integratievoorzieningen.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de inrichting van het landelijk systeem en de gegevensset.
1.
Het UWV registreert op diens verzoek als werkzoekende:
1°.
voor de beëindiging van dit verblijf een aanvraag heeft ingediend om voortgezette toelating, of
2.
De registratie eindigt voor een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zodra:
a.
onherroepelijk op de aanvraag, het bezwaar of het beroep is beslist, of
b.
de uitzetting van de vreemdeling is gelast, tenzij die uitzetting ingevolge de
Vreemdelingenwet 2000 of op grond van een rechterlijke beslissing achterwege dient te blijven.
1.
Ten aanzien van de arbeidsbeperkte die wordt opgenomen in de registratie van arbeidsbeperkten, bedoeld in
artikel 38d van de Wfsv, worden de volgende gegevens vastgelegd:
a.
het burgerservicenummer;
c.
de datum van registratie;
d.
voor zover van toepassing de datum waarop de registratie eindigt.
b.
de arbeidsbeperkte, bedoeld in
artikel 38b, eerste lid, onderdeel c, van de Wfsv, die niet meer aan de voorwaarden voldoet, op 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op de datum waarop niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan, tenzij hij voor die datum wederom recht heeft op arbeidsondersteuning of een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten .
Artikel 3.3. Ambtshalve verstrekking gegevens door UWV
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het UWV opgave doet aan de werkgever wie van zijn werknemers, of arbeidskrachten die aan de werkgever ter beschikking zijn gesteld om onder zijn leiding en toezicht arbeid te verrichten, zijn opgenomen in de registratie arbeidsbeperkten, bedoeld in
artikel 38d van de Wfsv, op basis van het burgerservicenummer op de momenten die bij die regeling zijn bepaald. Bij deze regeling kan worden bepaald dat bij de opgave van het UWV de datum waarop de registratie eindigt, wordt vermeld.
2.
Onze Minister is bevoegd de gegevens, bedoeld in het eerste lid, ook indien deze gegevens worden verkregen door tussenkomst van het Centraal Bureau voor de Statistiek, te verstrekken aan het UWV ten behoeve van de verwerking in de registratie, bedoeld in
artikel 38d van de Wfsv, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de bevordering van arbeidsdeelname van arbeidsbeperkten en voor de vaststelling van de quotumheffing, bedoeld in
artikel 38h van de Wfsv.
3.
Het UWV verstrekt de gegevens, die het UWV verwerkt in de registratie arbeidsbeperkten, bedoeld in
artikel 38d van de Wfsv, op verzoek van Onze Minister aan een door Onze Minister aan te wijzen derde ten behoeve van onderzoek en statistiek in verband met de
Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten .
4.
Bij ministeriële regeling worden de gegevens, bedoeld in het eerste lid, nader bepaald en kan het Centraal Bureau voor de Statistiek worden gemachtigd deze gegevens rechtstreeks aan het UWV te verstrekken.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de vergoeding van de kosten van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, door het college van burgemeester en wethouders aan het UWV.
3.
In het kader van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, wordt door het UWV het arbeidsvermogen van de betrokken persoon beoordeeld.
4.
Het arbeidsvermogen, bedoeld in het derde lid, wordt getoetst aan de methodiek van drempelfuncties die het UWV hanteert bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.
5.
Onder een drempelfunctie als bedoeld in het vierde lid wordt verstaan een bestaande functie op de Nederlandse arbeidsmarkt die de ondergrens van de verdiencapaciteit markeert, met een minimale belasting waardoor deze geschikt is voor mensen met beperkingen.
6.
Indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon geen drempelfunctie of voor een deel één drempelfunctie kan uitvoeren wordt de persoon niet geacht in staat te zijn het minimumloon te verdienen met dien verstande dat de beperkingen of belemmeringen die een persoon ondervindt naar verwachting nog ten minste voor 6 maanden na de beoordeling zullen bestaan.
7.
Indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon één drempelfunctie kan uitvoeren of één drempelfunctie kan uitvoeren met behulp van aanpassingen of begeleiding wordt de persoon geacht in staat te zijn het minimumloon te verdienen.
1.
Bij de toepassing van
artikel 30a, negende lid, van de Wet SUWI laat het UWV de werkzaamheden verrichten op grond van een schriftelijke overeenkomst waarin in elk geval is geregeld, dat het re-integratiebedrijf verplicht is:
a.
alle gegevens en inlichtingen omtrent deze werkzaamheden op verzoek aan het UWV te verstrekken, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de in de aanhef genoemde wetten;
b.
de persoonlijke levenssfeer van de personen van wie de inschakeling in de arbeid wordt bevorderd, te beschermen overeenkomstig een reglement dat aan die personen en het UWV wordt overgelegd;
c.
in geval van een geschil tussen de te re-integreren persoon en het re-integratiebedrijf een klachten- en geschillenregeling toe te passen die door het re-integratiebedrijf aan de te re-integreren persoon en de partij met wie de in de aanhef bedoelde overeenkomst is gesloten, is overgelegd;
e.
op verzoek aan het UWV een schriftelijk oordeel van een accountant of een gelijkwaardige deskundige over de verwerking van informatie en de genomen maatregelen ter beveiliging van informatie door het re-integratiebedrijf over te leggen;
f.
de gegevens die het re-integratiebedrijf in verband met deze werkzaamheden verkrijgt uitsluitend te verwerken voor zover dat noodzakelijk is voor het verrichten van die werkzaamheden dan wel voor de naleving van verplichtingen als bedoeld in de onderdelen a tot en met e;
g.
indien dit re-integratiebedrijf deze werkzaamheden laat verrichten door een ander re-integratiebedrijf in een schriftelijke overeenkomst met dat andere re-integratiebedrijf te regelen dat voor dat bedrijf, die persoon of dienst de verplichtingen jegens het UWV, bedoeld in de onderdelen a tot en met f, gelden.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het eerste lid.
3.
Indien het college van burgemeester en wethouders werkzaamheden, die in het kader van de voorzieningen, bedoeld in de
artikelen 7, eerste lid, onderdeel a, en zevende lid, van de Participatiewet,
34, eerste lid, onderdeel a, van de IOAW en
artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de IOAZ, worden uitgevoerd, laat uitvoeren door een re-integratiebedrijf is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, waarbij in de overeenkomst tevens is geregeld, dat het college op verzoek of uit eigen beweging in kennis worden gesteld van het gegronde vermoeden dat een persoon voor wie de voorzieningen zijn bestemd, onvoldoende medewerking verleent aan deze werkzaamheden, voorzover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van genoemde wetten.
Artikel 4.1a. Re-integratieverantwoordelijkheid UWV voor ontvangers WGA-uitkeringen bij eigenrisicodragen
Het UWV heeft de taak, bedoeld in
artikel 30a, eerste lid, van de Wet SUWI ten aanzien van de werknemer, die recht heeft op een WGA-uitkering in de zin van de
Wet WIA als bedoeld in
artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA, en die op de eerste dag van arbeidsongeschiktheid tot werken in een dienstbetrekking stond van een eigenrisicodrager als bedoeld in de Wet WIA waarbij die dag gelegen is vóór de dag van ingang van het eigenrisicodragen, indien die eigenrisicodrager een kleine of middelgrote werkgever is als bedoeld in
artikel 2.5, eerste lid, onderdelen b en c, van het Besluit Wfsv.
1.
Het UWV kan ten behoeve van een persoon als bedoeld in
artikel 30a, eerste lid, onderdelen a en c, van de Wet SUWI, op diens aanvraag een individuele re-integratieovereenkomst sluiten met een re-integratiebedrijf, overeenkomstig de voorkeur van de aanvrager, ter uitvoering van werkzaamheden die zijn gericht op de inschakeling in het arbeidsproces, tenzij het betreft:
a.
een uitkeringsgerechtigde op grond van de
Werkloosheidswet , bij wie geen sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;
b.
een uitkeringsgerechtigde op grond van de
Wet inkomensvoorziening oudere werklozen .
2.
Het UWV bepaalt het ten hoogste aan het re-integratiebedrijf verschuldigde bedrag voor de uitvoering van de individuele re-integratieovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, en het tijdvak waarvoor de individuele re-integratieovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, wordt gesloten.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de voorwaarden waaronder door het UWV een individuele re-integratieovereenkomst als bedoeld in het eerste lid, kan worden gesloten en omtrent de inhoud van de individuele re-integratieovereenkomst, bedoeld in het eerste lid.
1.
In geval van een toekennende beschikking op een aanvraag als bedoeld in
artikel 4.2, eerste lid, sluit het UWV binnen zes weken na het nemen van die beschikking een overeenkomst met een re-integratiebedrijf dat de in artikel 4.2, eerste lid, bedoelde werkzaamheden uitvoert.
2.
De persoon ten behoeve van wie een individuele re-integratieovereenkomst als bedoeld in
artikel 4.2, eerste lid, wordt gesloten tekent een exemplaar van die overeenkomst voor gezien en verstrekt dit aan het UWV.
f.
Wet IWIA:
Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen .
1.
Het UWV kan op een aanvraag als bedoeld in
artikel 2.7a van de Wet IWIA een subsidie verstrekken ter voldoening van de noodzakelijk te maken kosten van werkzaamheden die zijn gericht op behoud, herstel of bevordering van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, waaronder begrepen het behouden en verkrijgen van een dienstbetrekking, of een persoonsgebonden re-integratieovereenkomst sluiten ter uitvoering van die werkzaamheden.
2.
Onder werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid worden uitsluitend verstaan:
a.
begeleiding en advisering;
c.
arbeidsbemiddeling en andere werkzaamheden die, in aansluiting op de onder a en b bedoelde werkzaamheden, zijn gericht op behoud, herstel of bevordering van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid.
3.
Kosten van werkzaamheden die niet zijn beschreven in het in
artikel 4.10, onderdeel b, bedoelde trajectplan komen niet voor subsidiëring in aanmerking en ter uitvoering van die werkzaamheden wordt geen persoonsgebonden re-integratieovereenkomst gesloten, tenzij het UWV voor het verrichten van die werkzaamheden schriftelijk goedkeuring heeft verleend.
a.
de aanvraag wordt ingediend binnen zes weken nadat het oordeel van het UWV omtrent de aanwezigheid van passende arbeid in het bedrijf van zijn werkgever of in een ander bedrijf, als bedoeld in
artikel 2.7a, tweede lid, van de Wet IWIA, aan de arbeidsgehandicapte werknemer bekend is gemaakt;
b.
de aanvraag vergezeld gaat van een door of namens de werknemer opgesteld trajectplan waarin in elk geval zijn opgenomen:
1°.
het opleidingsniveau en het burgerservicenummer van de arbeidsgehandicapte werknemer;
4°.
de beroepsactiviteiten die de aanvrager naar verwachting na afloop van die periode kan vervullen;
5°.
een begroting van de kosten van de in
artikel 4.8 bedoelde werkzaamheden.
1.
De werkgever vergoedt aan het UWV 50 procent van de kosten die door het re-integratiebedrijf aan het UWV in rekening worden gebracht voor het verrichten van werkzaamheden ter uitvoering van de persoonsgebonden re-integratieovereenkomst, tenzij de arbeidsgehandicapte werknemer binnen drie maanden nadat de werkzaamheden ter uitvoering van de persoonsgebonden re-integratieovereenkomst zijn geëindigd een dienstbetrekking met een andere werkgever is aangegaan en deze arbeidsgehandicapte werknemer voor een aaneengesloten periode van ten minste 26 weken daadwerkelijk in dienstbetrekking met deze andere werkgever heeft gestaan of met die arbeid in een periode van één jaar ten minste gedurende 26 weken inkomsten heeft verworven waardoor hij geen recht meer heeft op een uitkering anders dan een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met het verwerven van die inkomsten of verrichten van die arbeid.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de werknemer voor het verrichten van de werkzaamheden een subsidie als bedoeld in deze paragraaf heeft ontvangen.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het eerste lid.
1.
Op de aanvraag om een subsidie wordt een beschikking omtrent subsidieverlening gegeven.
2.
In de subsidievoorwaarden bij een beschikking als bedoeld in het eerste lid wordt in elk geval opgenomen dat in een overeenkomst die de subsidie-ontvanger met een re-integratiebedrijf sluit wordt geregeld:
a.
de duur van de overeenkomst alsmede de hoogte van de kosten die door het re-integratiebedrijf in rekening zullen worden gebracht;
b.
dat de overeenkomst door beide partijen wegens gewichtige redenen tussentijds door opzegging kan worden beëindigd;
c.
dat het re-integratiebedrijf verplicht is:
2º.
de persoonlijke levenssfeer van de personen van wie de inschakeling in de arbeid wordt bevorderd, te beschermen overeenkomstig een reglement dat aan die personen en de werkgever wordt overgelegd;
3º.
in geval van een geschil tussen de te re-integreren persoon en het re-integratiebedrijf een klachten- en geschillenregeling toe te passen die door het re-integratiebedrijf aan de te re-integreren persoon en de werkgever is overgelegd;
4º.
op verzoek aan de werkgever een schriftelijk oordeel van een accountant of een gelijkwaardige deskundige over de verwerking van informatie en de genomen maatregelen ter beveiliging van informatie door het re-integratiebedrijf over te leggen;
5º.
de gegevens die het re-integratiebedrijf in verband met deze werkzaamheden verkrijgt uitsluitend te verwerken voorzover dat noodzakelijk is voor het verrichten van die activiteiten of werkzaamheden dan wel voor de naleving van verplichtingen als bedoeld in de subonderdelen 1° tot en met 4°;
6º.
indien dit re-integratiebedrijf deze werkzaamheden laat verrichten door een ander re-integratiebedrijf, in een schriftelijke overeenkomst met dat andere re-integratiebedrijf te regelen dat voor dat bedrijf de verplichtingen, bedoeld in de subonderdelen 1° tot en met 6°, gelden;
d.
dat het re-integratiebedrijf aan het UWV op verzoek of na toestemming van de subsidie-ontvanger uit eigen beweging gegevens verstrekt over de besteding van de subsidie.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het tweede lid.
1.
De subsidie bedraagt ten hoogste een bij ministeriële regeling vastgesteld bedrag.
2.
De subsidie wordt verleend voor werkzaamheden als bedoeld in
artikel 4.8 gedurende een tijdvak van ten hoogste een jaar.
3.
Indien de aanvrager van een subsidie of de subsidie-ontvanger aantoont dat de noodzakelijke kosten van de werkzaamheden die zijn gericht op behoud, herstel of bevordering van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid hoger zijn dan het in het eerste lid bedoelde bedrag of die werkzaamheden langer zullen duren dan een tijdvak van een jaar, kan subsidie worden verleend voor een hoger bedrag of een langere periode.
4.
De in het derde lid bedoelde bevoegdheid bestaat uitsluitend indien het in het eerste lid bedoelde bedrag of de in het tweede lid bedoelde werkzaamheden gedurende een tijdvak van een jaar redelijkerwijs niet zullen kunnen leiden tot behoud, herstel of bevordering van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid.
1.
Het UWV kan aan de subsidie-ontvanger voorschotten op de vast te stellen subsidie verlenen aan de hand van aan het UWV overgelegde declaraties voor de werkzaamheden, die voortvloeien uit het trajectplan.
2.
Indien het UWV besluit tot het verlenen van voorschotten, betaalt het UWV de voorschotten binnen één week na het nemen van dat besluit aan de subsidie-ontvanger of aan het re-integratiebedrijf, waarmee de subsidie-ontvanger een overeenkomst heeft gesloten.
1.
De subsidie-ontvanger dient iedere drie maanden bij het UWV een rapportage in waarin een beschrijving is opgenomen van de ten behoeve van de subsidie-ontvanger verrichte werkzaamheden, bedoeld in
artikel 4.8. In de rapportage worden in ieder geval de resultaten van de uitvoering van het trajectplan en de prognose voor de resterende periode van het traject beschreven en wordt een overzicht gegeven van de tot op dat moment gemaakte kosten.
2.
De subsidie-ontvanger verstrekt onverwijld en uit eigen beweging alle gegevens en inlichtingen omtrent voortijdige beëindiging van gesubsidieerde trajecten aan het UWV.
3.
De subsidie-ontvanger verstrekt op verzoek aan het UWV alle gegevens en inlichtingen die van belang zijn voor de vaststelling van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering van
artikel 2.7a van de Wet IWIA, alsmede binnen vier weken alle hem betreffende informatie die noodzakelijk is voor de evaluatie van deze regeling.
Artikel 4.16. Subsidievaststelling
De subsidie-ontvanger dient binnen zes weken na afloop van het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.
1.
In geval van een toekennende beschikking op een aanvraag om een persoonsgebonden re-integratieovereenkomst, sluit het UWV binnen zes weken na het nemen van die beschikking een overeenkomst met een re-integratiebedrijf dat de in
artikel 4.8 bedoelde werkzaamheden uitvoert.
2.
Het UWV sluit een overeenkomst met een re-integratiebedrijf als bedoeld in het eerste lid overeenkomstig de voorkeur voor een re-integratiebedrijf van de aanvrager of begunstigde.
1.
Het door het UWV aan het re-integratiebedrijf verschuldigde bedrag voor de uitvoering van de persoonsgebonden re-integratieovereenkomst bedraagt ten hoogste een bij ministeriële regeling vastgesteld bedrag.
2.
De persoonsgebonden re-integratieovereenkomst wordt gesloten voor een tijdvak van ten hoogste een jaar.
3.
Indien de aanvrager van een persoonsgebonden re-integratieovereenkomst of begunstigde aantoont dat de noodzakelijke kosten van de in
artikel 4.8 bedoelde werkzaamheden hoger zijn dan het in het eerste lid bedoelde bedrag of die werkzaamheden langer zullen duren dan een tijdvak van een jaar, kan een overeenkomst worden gesloten voor een hoger bedrag of een langere periode.
4.
De in het derde lid bedoelde bevoegdheid bestaat uitsluitend indien het in het eerste lid bedoelde bedrag of de in het derde lid bedoelde werkzaamheden gedurende een tijdvak van een jaar redelijkerwijs niet zullen kunnen leiden tot behoud, herstel of bevordering van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid.
1.
In de persoonsgebonden re-integratieovereenkomst wordt in elk geval geregeld:
a.
de duur van de overeenkomst alsmede de hoogte van de kosten die door het re-integratiebedrijf in rekening zullen worden gebracht;
b.
dat het re-integratiebedrijf iedere drie maanden bij het UWV een rapportage indient waarin een beschrijving is opgenomen van de werkzaamheden die zijn verricht ten behoeve van het behoud, herstel of bevordering van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de arbeidsgehandicapte werknemer. In de rapportage worden tevens de resultaten van de uitvoering van het trajectplan, bedoeld in
artikel 4.10, onderdeel b, en de prognose voor de resterende periode van het traject beschreven en wordt een overzicht gegeven van de tot op dat moment gemaakte kosten;
c.
dat de overeenkomst door beide partijen wegens gewichtige redenen tussentijds door opzegging kan worden beëindigd;
d.
dat de prijs voor de overeenkomst uitsluitend wordt betaald voor die werkzaamheden, die zijn beschreven in het in
artikel 4.10, onderdeel b, bedoelde trajectplan, tenzij het UWV voor het verrichten van andere werkzaamheden schriftelijk goedkeuring heeft verleend;
f.
dat het re-integratiebedrijf aan het UWV op verzoek of na toestemming van de subsidie-ontvanger uit eigen beweging gegevens verstrekt over de uitvoering van de overeenkomst.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het eerste lid.
1.
In de polisadministratie worden van de werknemer of de persoon die vrijwillig verzekerd is voor de
ZW , de
Wet WIA , de
WW en de
WAO de volgende gegevens verwerkt:
a.
adresgegevens: straatnaam, huisnummer, huisnummertoevoeging, postcode, woonplaats, gemeentenaam, woonobjectverwijzing en locatieomschrijving;
b.
postbusadresgegevens: postbusnummer, postcode, woonplaats, gemeentenaam en locatieomschrijving;
c.
buitenlandse adresgegevens: straatnaam, huisnummer, huisnummertoevoeging, postcode, woonplaats, locatieomschrijving, regionaam en landcode ISO;
d.
sociaal verzekeringsnummer buitenland: verzekeringsnummer en landcode ISO;
e.
persoonsgegevens: namen, burgerservicenummer, het administratienummer, bedoeld in
artikel 4.9 van de Wet basisregistratie personen (A-nummer), geboortedatum, overlijdensdatum, geslacht, burgerlijke staat, leefvorm, nationaliteit, verblijfstitel, datum vertrek uit Nederland, indicatie curatelestelling en indicatie voor informatiebeveiliging;
f.
ontheffing wegens gemoedsbezwaren;
g.
verzekeringsplicht werknemersverzekeringen: gegevens inzake de vaststelling verzekeringsplicht, indicaties verzekerd en premies voor de werknemersverzekeringen;
h.
gegevens over de werkgever in de zin van de Wfsv en de inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964: naam en loonheffingennummer;
i.
gegevens over de inkomstenverhouding: personeelsnummer, soort inkomstenverhouding, collectieve arbeidsovereenkomst, risicopremiegroep, sector, datum begin en einde van inkomstenverhouding, reden einde inkomstenverhouding en code invloed verzekeringsplicht;
j.
loongerelateerde gegevens: lonen, aantal SV-dagen, aantal verloonde uren, ingehouden loonbelasting en premie volksverzekeringen, inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in
artikel 41 van de ZVW, verzekeringssituatie
ZVW , andere gegevens van belang voor de heffing van inkomstenbelasting en toegepaste kortingen.
2.
In aanvulling op het eerste lid kunnen tevens bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, aan te wijzen gegevens worden verwerkt die afkomstig zijn van een werkgever in de zin van de
Wfsv .
1.
In
bijlage I bij dit besluit wordt voor de polisadministratie een overzicht gegeven van de opgenomen gegevens, voor welk doel die gegevens worden verwerkt en hoe die gegevens worden verkregen.
2.
Bijlage I kan bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, en na overleg met het Centraal bureau voor de statistiek, worden gewijzigd, voorzover deze wijziging geen wijziging tot gevolg heeft van de lijst van gegevens in
artikel 5.1.
1.
In
bijlage II bij dit besluit wordt vermeld welke soort gegevens op grond van de
artikelen 33a, tweede lid, en
35, vijfde lid, van de Wet SUWI,
14, eerste lid, van de IOAW,
14, eerste lid, van de IOAZ en
53a, eerste lid, van de Participatiewet niet van de belanghebbende worden verkregen en uit welke bron deze gegevens afkomstig zijn.
3.
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald, dat tot een in die regeling genoemd tijdstip bepaalde onderdelen van
bijlage II voor bepaalde bestuursorganen met betrekking tot bepaalde taken niet van toepassing zijn.
4.
Bij regeling van Onze Minister, voor zover het gegevens betreft die afkomstig zijn van de Belastingdienst in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, wordt nader bepaald voor welke gegevens het eerste lid van toepassing is.
1.
Indien een betrokkene op wie de gegevens betrekking hebben bij het indienen van de aanvraag, bedoeld in
artikel 30c, eerste lid, van de Wet SUWI dan wel een aanvraag voor een uitkering als bedoeld in
artikel 30, eerste lid, van de Wet SUWI, op grond van de informatie, bedoeld in
artikel 5.2a, tweede lid, vaststelt, dat de gegevens niet juist of niet volledig zijn, kan hij het UWV dan wel het desbetreffende college van burgemeester en wethouders verzoeken bij de uitvoering van gegevensverwerking als bedoeld in
artikel 62 van de Wet SUWI zorg te dragen voor verbetering, aanvulling of verwijdering van deze gegevens.
2.
Indien het UWV en de colleges van burgemeester en wethouders voor de verwerking van die gegevens geen verantwoordelijke in de zin van de
Wet bescherming persoonsgegevens zijn, wordt het verzoek onverwijld gezonden naar de verantwoordelijk in de zin van de
Wet bescherming persoonsgegevens om dit aan te merken als een verzoek als bedoeld in
artikel 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens of een daarmee op grond van de toepasselijke wetgeving gelijk te stellen verzoek.
3.
Bij het desbetreffende gegeven wordt aangetekend, dat het gegeven in onderzoek is.
Artikel 5.4. Gegevensverstrekking aan de Inspectie SZW
Het UWV, de SVB en de colleges van burgemeester en wethouders zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht op verzoek uit de onder hun verantwoordelijkheid gevoerde administraties voor de taken, bedoeld in
artikel 62, eerste lid, van de Wet SUWI kosteloos aan de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, die zijn belast met het toezicht op de naleving van de
Wet arbeid vreemdelingen , de
Arbeidsomstandighedenwet , de
Arbeidstijdenwet , de
Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs , de
Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag , de
Wet op de loonvorming en de
Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving en de uitvoering van die wetten.
1.
Voor het verstrekken van gegevens en inlichtingen als bedoeld in
artikel 72 van de Wet SUWI en
artikel 5.4, aan de ambtenaren, bedoeld in
artikel 5.4 en de opsporingsambtenaren, bedoeld in
artikel 85, tweede lid, van de Wet SUWI, maken het UWV, de SVB en de colleges van burgemeester en wethouders gebruik van elektronische voorzieningen als bedoeld in
paragraaf 5.6, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van de in
artikel 5.4 genoemde wetten, respectievelijk voor de opsporing van feiten strafbaar gesteld bij de
Wet SUWI of enig andere wet.
2.
Voor het verstrekken van gegevens als bedoeld in
artikel 73, zesde lid, van de Wet SUWI aan het UWV, de SVB en de colleges van burgemeester en wethouders, maken de ambtenaren en opsporingsambtenaren gebruik van elektronische voorzieningen als bedoeld in
paragraaf 5.6.
Artikel 5.6. Gegevensverstrekking aan buitenlandse bestuursorganen
Het UWV en de SVB zijn bevoegd uit de onder hun verantwoordelijkheid gevoerde administraties gegevens te verstrekken aan buitenlandse bestuursorganen, voorzover die gegevens noodzakelijk zijn voor de vervulling van een taak van zwaarwegend algemeen belang waartoe in ieder geval gerekend wordt het verstrekken en vaststellen van uitkeringen en het heffen en innen van premies en bijdragen daarvoor.
a.
aan de Belastingdienst de gegevens die noodzakelijk zijn voor de heffing of invordering van enige rijksbelasting, van premies sociale verzekeringen als bedoeld in
artikel 2, onderdelen a en c, van de Wfsv en van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in de
ZVW ;
b.
aan de zorgverzekeraars, bedoeld in de
Zorgverzekeringswet , en het Zorginstituut, de zorgautoriteit, Wlz-uitvoerders en het het CAK, bedoeld in de
Wet langdurige zorg de gegevens voor zover die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg;
c.
aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dan wel, voor zover het betreft het onderwijs of onderzoek op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van bij of krachtens een onderwijswet aan hen opgedragen taken, alsmede aan Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de
Wet inburgering ;
d.
aan de Pensioen- en Uitkeringsraad, bedoeld in de
Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen , de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die wet;
g.
aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie de gegevens die noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen.
Artikel 5.8. Gegevensverstrekking door de SVB
De SVB is bevoegd op verzoek uit de onder zijn verantwoordelijkheid gevoerde administratie kosteloos aan de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de
Wet houdende vaststelling regeling ten aanzien van de Stichting tot verzorging en afwikkeling van pensioenaangelegenheden gewezen overheidspersoneel van Indonesië en overeenkomstige wet- en regelgeving.
1.
Het UWV is bevoegd uit eigen beweging en verplicht op verzoek uit de onder zijn verantwoordelijkheid gevoerde administraties kosteloos te verstrekken:
a.
aan het Vervangingsfonds, bedoeld in
artikel 1, onderdeel e, van het Besluit Vervangingsfonds en Participatiefonds , de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn taak op grond van de
Wet op het primair onderwijs , de
Wet op het voortgezet onderwijs en de
Wet op de expertisecentra ;
b.
aan het Participatiefonds, bedoeld in
artikel 1, onderdeel f, van het Besluit Vervangingsfonds en Participatiefonds , de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn taak op grond van de
Wet op het primair onderwijs , de
Wet op het voortgezet onderwijs en de
Wet op de expertisecentra ;
c.
aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de gegevens die noodzakelijk zijn voor de bekostiging van onderwijsinstellingen;
d.
aan de Sociaal Economische Raad de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van bij of krachtens enige wet aan die Raad opgedragen taken;
g.
aan colleges van burgemeester en wethouders de gegevens die noodzakelijk zijn voor het verlenen van kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, bedoeld in
artikel 255 van de Gemeentewet, en aan de dagelijkse besturen van de waterschappen de gegevens die noodzakelijk zijn voor het verlenen van kwijtschelding van waterschapsbelastingen, bedoeld in
artikel 144 van de Waterschapswet;
2.
Het UWV is bij de verwerking van gegevens voor de uitvoering van de taak, die krachtens de
Wet arbeid vreemdelingen aan het UWV is opgedragen, bevoegd uit eigen beweging en verplicht op verzoek aan colleges van burgemeester en wethouders gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn in verband met de taken die voortvloeien uit de
Huisvestingswet 2014 en de
Woningwet .
3.
Het UWV is verplicht op verzoek uit de onder zijn verantwoordelijkheid gevoerde administraties kosteloos te verstrekken aan een deurwaarder die gerechtigd is tegen een schuldenaar executoriaal beslag onder derden te leggen de gegevens die ten behoeve van het leggen van dit beslag noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de identiteit van degene die periodieke betalingen aan de schuldenaar verricht.
5.
In verband met het systematisch verstrekken van gegevens als bedoeld in
artikel 5.11 kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop en de vorm waarin de adresgegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel i, verstrekt worden.
a.
persoonsgegevens van de werknemer: adresgegevens, namen, burgerservicenummer, geboortedatum en geslacht;
b.
verzekeringsplicht werknemersverzekeringen: indicatie verzekerd en premies voor de werknemersverzekeringen;
c.
gegevens over de inkomstenverhouding: soort inkomstenverhouding, aard arbeidsverhouding, datum begin en einde van inkomstenverhouding, risicopremiegroep, sector, contract (on)bepaalde tijd, fase indeling Flexibiliteit en Zekerheid, collectieve arbeidsovereenkomst, reden einde dienstbetrekking van een flexwerker;
d.
loongerelateerde gegevens: aantal SV-dagen, aantal verloonde uren, loon SV, (opgebouwd recht) vakantiebijslag, indicatie aanvulling op uitkering, indicatie vakantiebonnen toegepast;
e.
gegevens over de werkgever: naam, loonheffingennummer, het fi-nummer of een aan een onderneming of rechtspersoon toegekend uniek nummer waarmee een onderneming of rechtspersoon in het handelsregister is opgenomen, rechtsvorm, risicopremiegroep, sector, voortzettingsrelatie, datum oprichting, datum ontbinding, statutaire zetel, eigenrisicodragerschap, premiepercentage individueel, faillissement of surseance en gemoedsbezwaardheid.
2.
De in artikel 73a, tweede lid, van de
Wet SUWI bedoelde derden zijn: deskundigen en instellingen die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf taken uitvoeren of diensten verrichten ter ondersteuning van administraties of het verrichten van keuringen.
3.
Bij het verstrekken van gegevens op grond van dit artikel worden kosten in rekening gebracht. Bij ministeriële regeling worden hiervoor nadere regels gesteld.
1.
Het UWV is bevoegd uit de onder zijn verantwoordelijkheid gevoerde administraties op verzoek van een werkgever als bedoeld in
artikel 73, derde lid, onderdeel a, van de Wet SUWI, aan die werkgever in verband met het aangaan van overeenkomsten tot verzekering van de risico’s van het eigenrisicodrager zijn of van betaling van premie als bedoeld in
hoofdstuk 3, afdeling 5, van de Wfsv kosteloos gegevens te verstrekken, mede afkomstig van de Belastingdienst, over WGA-uitkeringen verstrekt aan werknemers, met vermelding van aanvangsdatum en vermoedelijke einddatum, BSN-nummer en naam van de werknemer, op grond waarvan die werkgever de lasten van uitkeringen ingevolge de Werkhervattingsregeling op grond van de
Wet WIA kan bepalen die aan de werkgever worden doorbelast op grond van de
Wfsv dan wel de Wet WIA.
a.
kosteloos te verstrekken gegevens als bedoeld in
artikel 5.12, eerste lid, onderdelen a, b, c en d , afkomstig van de rijksbelastingdienst, en gegevens van de werknemer, die een WGA-uitkering op grond van de
Wet WIA ontvangt, omtrent het dagloon dat aan de uitkering ten grondslag ligt, de mate van arbeidsongeschiktheid uitgedrukt in het arbeidsongeschiktheidspercentage, en de duur van uitkering in verband met de uitvoering van de overeenkomsten met werkgevers tot verzekering van het risico van het betalen van premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering op grond van de
Wfsv en van de betalingen als gevolg van het eigenrisicodragen, bedoeld in
artikel 40, eerste lid, onderdeel b, van de Wfsv;
b.
gegevens te verstrekken als bedoeld in artikel
5.12, eerste lid, onderdelen a, b, c en d , afkomstig van de rijksbelastingdienst, in verband met de uitvoering van de overeenkomsten met werkgevers tot verzekering van het risico van het betalen van loon in geval van ziekte en van de betaling van ziekengeld, bedoeld in
artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv.
1.
UWV verstrekt aan financiële ondernemingen, bedoeld in
artikel 73, derde lid, onderdeel b, van de Wet SUWI, met inachtneming van het derde lid, kosteloos de volgende gegevens die het UWV verwerkt in de onder zijn verantwoordelijkheid gevoerde administraties, die mede afkomstig zijn van de Belastingdienst, die noodzakelijk zijn voor het vervaardigen van de statistieken ten behoeve van de uitvoering van overeenkomsten als bedoeld in artikel 73, derde lid, onderdeel b, van de Wet SUWI:
a.
per persoon, die in een kalenderjaar een nieuwe uitkering
Wet WIA heeft ontvangen, een lopende uitkering ontvangt dan wel van wie de WIA-uitkering is beëindigd of afgewezen: geslacht, leeftijd, sector als bedoeld in
artikel 95 van de Wfsv, bedrag grondslag of dagloon, ingangsdatum (vervolg)uitkering, uitkeringspercentage Wet WIA, code verzekerd Wet WIA (soort dienstverband), benutting van de verdiencapaciteit, soort recht Wet WIA (WIA-klasse, en WGA of IVA), datum eerste ziektedag, werkgever eigenrisicodrager of publiek verzekerd, datum einde uitkering en reden beëindiging, jaar-maand afhandeling claimbeoordeling;
b.
per werknemer naar kalenderjaar: loonaangiftetijdvak, geslacht, leeftijd, sector als bedoeld in
artikel 95 van de Wfsv, code bepaald/onbepaald, code oproepkracht, code uitzendkracht, SV-jaarloon, werkgever eigenrisicodrager of publiek verzekerd,
met dien verstande dat de gegevens uitsluitend gebruikt mogen worden voor het vervaardigen van statistieken met betrekking tot het verzekeringsproduct inzake het arbeidsongeschiktheids- of ziekterisico van werknemers en dat de gegevens niet verrijkt mogen worden met gegevens over afzonderlijke personen en rechtspersonen uit andere bronnen.
2.
De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden ontdaan van unieke persoonsidentificerende gegevens.
4.
De door de bewerker vervaardigde statistieken, bedoeld in het eerste lid, worden om niet ter beschikking gesteld aan Onze Minister en aan De Nederlandsche Bank N.V.
2.
De in het eerste lid bedoelde gegevens, niet zijnde persoonsgegevens als bedoeld in
artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens, kunnen door de SVB en het UWV systematisch worden verstrekt aan de derden, genoemd in
artikel 73, eerste lid, indien met de desbetreffende derden overeenstemming is bereikt over de te verstrekken gegevens, de omstandigheden waaronder, de regelmaat waarmee en de wijze waarop die verstrekking plaatsvindt, vast te leggen in een besluit, dat op adequate wijze wordt bekendgemaakt.
3.
De bevoegdheid op grond van het eerste lid geldt ook voor het UWV voor het verstrekken van andere gegevens dan bedoeld in
artikel 5.12, die door het UWV worden verwerkt op grond van
artikel 33a van de Wet SUWI.
4.
Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gegevens op grond van het derde lid worden verstrekt.
5.
Bij het verstrekken van gegevens op grond van dit artikel worden kosten in rekening gebracht. Bij ministeriële regeling worden hiervoor nadere regels gesteld.
2.
Het UWV verstrekt uit de onder zijn verantwoordelijkheid gevoerde administraties aan het Participatiefonds, bedoeld in
artikel 1, onderdeel f, van het Besluit Vervangingsfonds en Participatiefonds , kosteloos de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak van het participatiefonds waarborgen te bieden voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen, voorzover die taak samenhangt met de uitvoering van
artikel 72a van de WW.
3.
Een overheidswerkgever of het Participatiefonds, bedoeld in het tweede lid, kan het UWV op verzoek of uit eigen beweging kennis geven van het gegronde vermoeden dat een persoon van wie de inschakeling in de arbeid wordt bevorderd, onvoldoende medewerking verleent aan deze werkzaamheden, voorzover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de
WW door het UWV.
1.
De gegevens die het UWV op grond van
artikel 73, negende lid, bevoegd is te verstrekken betreffen gegevens omtrent naam, adres, telefoonnummer, postcode, woonplaats, opleiding en werkervaring.
a.
om de gebruikers en derde partijen te faciliteren bij de raadpleging en aanlevering van de gegevens met het oog op eenmalige gegevensuitvraag en de inrichting van hun administraties daarbij;
b.
voor eenduidige informatieverstrekking aan de betrokkene op wie de gegevens betrekking hebben door gebruikers.
a.
dat gegevens met behulp van de elektronische voorzieningen worden uitgewisseld;
b.
welke soort gegevens en documenten het daarbij betreft;
c.
wie de verantwoordelijke is in de zin van de
Wet bescherming persoonsgegevens ;
d.
welke gegevens aan de betrokkene op wie de gegevens betrekking hebben worden gepresenteerd en op welke wijze.
1.
Het UWV voert ten behoeve van de gezamenlijke zorg voor de instandhouding van de elektronische voorzieningen de volgende beheertaken uit:
a.
de inrichting van een centrale elektronische voorziening;
b.
de inrichting van een gemeenschappelijke faciliteit voor de toegangsbeveiliging;
c.
de ondersteuning van de gebruikers bij het beheer en gebruik van de centrale elektronische voorzieningen;
d.
het, na overleg met de gebruikers, doen van voorstellen aan Onze Minister over de wijziging van de ministeriële regelingen op grond van deze paragraaf.
2.
Het UWV belast een afzonderlijk en herkenbaar organisatieonderdeel met de taken, bedoeld in het eerste lid.
3.
De gebruikers zorgen, ten behoeve van het beheer en gebruik van onderdelen van de elektronische voorzieningen, voor de inrichting van een decentrale elektronische voorziening en de aansluiting daarvan op de centrale elektronische voorziening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
4.
Bij ministeriële regeling worden, in de vorm van het Stelselontwerp gezamenlijke elektronische voorzieningen SUWI, regels gesteld over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het eerste en derde lid.
1.
De gebruikers dragen op uniforme wijze zorg voor de beveiliging van de gegevensverwerking door middel van de elektronische voorzieningen tegen inbreuken op de beschikbaarheid, de integriteit en de vertrouwelijkheid.
2.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over deze beveiliging.
1.
De elektronische voorzieningen worden tevens gebruikt voor de verwerking van gegevens als bedoeld in
artikel 62, tweede lid, tweede zin, van de Wet SUWI indien er een overeenkomst is gesloten tussen één van de gebruikers, voor zover die tot de gegevensverstrekking of het opvragen van de gegevens bevoegd is, en een derde partij. De overeenkomst heeft in ieder geval betrekking op de gegevens die worden verstrekt en de stelselmatigheid van de verstrekking.
2.
In geval één van de partijen bij een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid een college van burgemeester en wethouders is treedt het Inlichtingenbureau namens het betrokken college van burgemeester en wethouders als partij op, indien het de verwerking van gegevens betreft, bedoeld in
artikel 5.24.
3.
Op de gegevensverstrekking, bedoeld in dit artikel, is
artikel 5.20 van overeenkomstige toepassing.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid.
2.
Artikel 5.20 is van overeenkomstige toepassing, waarbij voorts regels worden gesteld voor de bewaartermijnen van de gegevens, bedoeld in het eerste lid.
1.
Het Inlichtingenbureau is bewerker in de zin van de
Wet bescherming persoonsgegevens voor het verwerken van gegevens die bij of krachtens enige wet door tussenkomst van het Inlichtingenbureau aan of door colleges van burgemeester en wethouders worden verstrekt, voor zover
artikel 62 van de Wet SUWI van toepassing is, en voor het verwerken van de gegevens noodzakelijk voor het verlenen van kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, bedoeld in
artikel 255 van de Gemeentewet, die door het UWV, de Dienst wegverkeer of de Belastingdienst op grond van enig wettelijk voorschrift worden verstrekt aan colleges van burgemeester en wethouders.
3.
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke gegevens door het Inlichtingenbureau worden verwerkt en onder welke voorwaarden het Inlichtingenbureau als bewerker voor colleges van burgemeester en wethouders optreedt.
1.
De kosten van het Inlichtingebureau voor de uitvoering van de taken, bedoeld in
artikel 5.24, eerste lid, komen ten laste van de daartoe door Onze Minister toegekende rijksbijdrage.
2.
Het Inlichtingenbureau stelt hiertoe elk jaar een begroting en een jaarplan voor het komende kalenderjaar vast en biedt deze vóór een door Onze Minister vast te stellen datum aan hem aan.
3.
Onze Minister stelt jaarlijks vóór 1 december het budget voor de uitvoeringskosten van het Inlichtingenbureau voor het eerstvolgende kalenderjaar vast. Hij kan besluiten dit budget te wijzigen. Het Inlichtingenbureau gaat met betrekking tot de uitvoering van zijn wettelijke taken geen verplichtingen aan en doet geen uitgaven die leiden tot een overschrijding van het vastgestelde budget. Wanneer het budget niet is vastgesteld vóór 1 januari van het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft, is het Inlichtingenbureau bevoegd, teneinde zijn activiteiten gaande te houden, te beschikken over ten hoogste een derde gedeelte van het budget dat laatstelijk voor een geheel jaar is vastgesteld. Onze Minister kan besluiten dat het Inlichtingenbureau in een geval als bedoeld in de vorige zin, kan beschikken over meer dan een derde gedeelte van het budget dat laatstelijk voor een geheel jaar is vastgesteld.
4.
Het Inlichtingenbureau stelt jaarlijks een jaarverslag en een jaarrekening op en biedt deze vóór 15 maart van het kalenderjaar volgend op het jaar waarop deze betrekking hebben aan Onze Minister aan. Het Inlichtingenbureau beschrijft in zijn jaarverslag de taakuitoefening, het gevoerde beleid en de doelmatigheid van de uitvoering van de taken, bedoeld in
artikel 5.24, eerste lid, in het afgelopen jaar en legt in zijn jaarrekening rekening en verantwoording af over het financieel beheer, alsmede over de rechtmatigheid van genoemde taken in het verstreken boekjaar. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door het Inlichtingenbureau aangewezen accountant als bedoeld in
artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Deze verklaring heeft mede betrekking op de rechtmatige besteding van de middelen door het Inlichtingenbureau. De accountant voegt bij de verklaring tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie van het Inlichtingenbureau voldoen aan de eisen van doelmatigheid.
5.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud en de indiening van de begroting en ontwerpen daarvan, het jaarplan, tussentijdse verslagen, het jaarverslag, de jaarrekening, de verklaring, bedoeld in het vierde lid, en het aan die verklaring ten grondslag liggende onderzoek.
6.
Onze Minister betaalt maandelijks op of omstreeks de vijftiende dag van de maand een periodiek voorschot ter hoogte van 1/12de deel van het budget, bedoeld in het derde lid. Onze Minister kan na overleg met het Inlichtingenbureau van het in de voorgaande zin bedoeld bedrag afwijken.
1.
Indien het verzoek van het samenwerkingsverband voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede tot en met vierde lid, en uit de in het zesde lid bedoelde prioritering blijkt dat er voldoende capaciteit beschikbaar is voor de koppeling, bedoeld in
artikel 5a.2, en de analyse, bedoeld in
artikel 5a.3, verwerkt Onze Minister de gegevens, bedoeld in
artikel 64, tweede lid, van de Wet SUWI in SyRI.
2.
Uit het verzoek blijkt in ieder geval:
a.
met welke bestuursorganen en personen in het kader van
artikel 64, eerste lid, van de Wet SUWI ten behoeve van het SyRI-project wordt samengewerkt, wat de concrete doelstelling van de samenwerking is, hoe de samenwerking is georganiseerd en vormgegeven, en de beoogde aanvangsdatum en de duur van het SyRI-project;
b.
welke concrete gegevens door de bestuursorganen en personen van het samenwerkingsverband zullen worden aangeleverd;
c.
de beoogde wijze van terugkoppeling van de risicomeldingen door Onze Minister, en
d.
op welke indicatoren en welk risicomodel het verzoek betrekking heeft.
3.
Voor verwerking in SyRI komen uitsluitend een of meer van de volgende categorieën gegevens in aanmerking:
a.
arbeidsgegevens, zijnde gegevens waarmee een door een persoon verrichte werkzaamheden vastgesteld kunnen worden;
b.
gegevens inzake bestuursrechtelijke maatregelen en sancties, zijnde gegevens waaruit blijkt dat een natuurlijke persoon of een rechtspersoon een bestuursrechtelijke boete opgelegd heeft gekregen dan wel dat een andere bestuursrechtelijke maatregel is getroffen;
c.
fiscale gegevens, zijnde gegevens waarmee de fiscale verplichtingen van een natuurlijk persoon of rechtspersoon kunnen worden vastgesteld;
d.
gegevens roerende en onroerende goederen, zijnde gegevens waarmee het bezit en het gebruik van bepaalde goederen door een natuurlijk persoon of rechtspersoon kunnen worden vastgesteld;
e.
gegevens over uitsluitingsgronden van bijstand of uitkeringen, zijnde gegevens waaruit blijkt dat een persoon niet in aanmerking komt voor een uitkering;
f.
handelsgegevens, zijnde gegevens waarmee de aard en werkzaamheden van een rechtspersoon kunnen worden vastgesteld;
g.
huisvestingsgegevens, zijnde gegevens waarmee de (daadwerkelijke) verblijfs- of vestigingsplaats van een natuurlijk persoon of rechtspersoon kunnen worden vastgesteld;
h.
identificerende gegevens, zijnde bij een natuurlijk persoon: naam, adres, woonplaats, postadres, geboortedatum, geslacht en administratieve kenmerken en bij een rechtspersoon: naam, adres, postadres, rechtsvorm, vestigingsplaats en administratieve kenmerken;
i.
inburgeringsgegevens, zijnde gegevens waarmee kan worden vastgesteld of aan een persoon inburgeringsverplichtingen zijn opgelegd;
j.
nalevingsgegevens, zijnde gegevens waarmee de nalevingshistorie van wet- en regelgeving van een natuurlijk persoon of rechtspersoon kan worden vastgelegd;
k.
onderwijsgegevens, zijnde gegevens waarmee de financiële ondersteuning ten behoeve van de bekostiging van onderwijs kan worden vastgesteld;
l.
pensioengegevens, zijnde gegevens waarmee de pensioenrechten kunnen worden vastgesteld;
m.
re-integratiegegevens, zijnde uitsluitend de gegevens waarmee kan worden vastgesteld of aan een persoon re-integratieverplichtingen zijn opgelegd en of deze worden nageleefd;
n.
schuldenlastgegevens, zijnde gegevens waarmee de eventuele schulden van een natuurlijk persoon of rechtspersoon kunnen worden vastgesteld;
o.
uitkerings-, toeslagen- en subsidiegegevens, zijnde gegevens waarmee de financiële ondersteuning van een natuurlijk persoon of rechtspersoon kan worden vastgesteld;
p.
vergunningen en ontheffingen, zijnde gegevens waarmee kan worden bepaald voor welke activiteiten een natuurlijk persoon of rechtspersoon toestemming heeft gevraagd of verkregen;
q.
zorgverzekeringsgegevens, zijnde uitsluitend de gegevens waarmee kan worden vastgesteld of een persoon is verzekerd voor de Zorgverzekeringswet.
a.
met het verzoek instemt;
b.
de voorgenomen bestandslevering heeft getoetst aan de gegevens die nodig zijn voor de risico analyses, ten behoeve van het doel van het SyRI-project, waaronder het doel in
artikel 64, eerste lid, van de Wet SUWI;
c.
heeft onderbouwd dat een mogelijke aantasting van de belangen van de natuurlijke personen of rechtspersonen op wie de verwerking van gegevens betrekking heeft niet onevenredig is in verhouding tot het doel dat met de inzet van SyRI wordt beoogd;
e.
in redelijkheid geen minder ingrijpende wijze voor de betrokken personen of rechtspersonen kan hanteren om het doel dat met de inzet van SyRI wordt beoogd, te bereiken.
5.
Voor zover een bestuursorgaan dat of een persoon die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband voor een SyRI-project niet beschikt over de noodzakelijke gegevens, bedoeld in
artikel 64, tweede lid, van de Wet SUWI is het vierde lid, onderdelen b tot en met e, niet van toepassing.
6.
Onze Minister stelt een prioritering van de analysecapaciteit voor SyRI vast.
7.
Onze Minister stelt een of meer risicomodellen vast.
8.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop het verzoek door het samenwerkingsverband wordt opgesteld en ingediend en de inhoud van dit verzoek.
2.
Als bewerker voor de koppeling van de bestanden in SyRI wordt de Stichting Inlichtingenbureau aangewezen.
3.
De bewerker verricht achtereenvolgens de volgende activiteiten ten behoeve van het SyRI-project:
a.
hij brengt de door het samenwerkingsverband aangeleverde bestanden die ten behoeve van de uitvoering van het risicomodel noodzakelijk zijn samen;
b.
hij creëert bestanden met versleutelde persoons- en bedrijfsgegevens, zodanig dat deze voor anderen niet meer tot natuurlijke personen en rechtspersonen herleidbaar zijn;
c.
hij creëert een afzonderlijk bestand met de sleutels voor de ontsleuteling van de versleutelde gegevens, bedoeld in onderdeel b;
d.
hij maakt de bestanden gereed voor koppeling;
e.
hij neemt de gegevens op in SyRI door het koppelen van de bestanden, bedoeld in onderdeel b, overeenkomstig het risicomodel;
f.
hij ontsleutelt alleen die gegevens die op basis van de resultaten van de koppeling van de bestanden duiden op een verhoogd risico op onregelmatigheden als bedoeld in
artikel 64, eerste lid, van de Wet SUWI en legt daar een bestand van aan;
g.
hij verstrekt het bestand, bedoeld in onderdeel f, aan Onze Minister.
4.
De bewerker vernietigt de in het kader van het SyRI-project aan hem verstrekte bestanden, de door hem bewerkte bestanden en de bestanden, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, binnen vier weken nadat het bestand, bedoeld in het derde lid, onderdeel g, aan Onze Minister is verstrekt.
2.
Onze Minister verstrekt aan de betreffende bestuursorganen en personen van het samenwerkingsverband de in aanmerking komende risicomeldingen die noodzakelijk zijn voor een goede uitvoering van hun wettelijke taak.
3.
Indien een natuurlijk persoon of rechtspersoon geen onderwerp is van een risicomelding worden zijn of haar gegevens binnen vier weken na afronding van de analyse, bedoeld in het eerste lid, door Onze Minister vernietigd.
5.
Onverminderd de regels krachtens
artikel 5a.5, vernietigt Onze Minister na de terugkoppeling, bedoeld in
artikel 65, zesde lid, van de Wet SUWI, maar in ieder geval uiterlijk twee jaar nadat het SyRI-project is aangevangen, alle in het kader van dat project verkregen gegevens, waaronder de via de terugkoppeling verkregen gegevens.
1.
Onze Minister bepaalt de aanvangsdatum van het SyRI-project indien het verzoek aan
artikel 5a.1, eerste lid, voldoet. Hiervan doet hij mededeling in de Staatscourant.
1.
Er is een register risicomeldingen waarin gegevens over risicomeldingen worden verwerkt teneinde projectdeelnemers en bestuursorganen te informeren over de risicomeldingen die zijn verstrekt en om subjecten van risicomeldingen op aanvraag te informeren of zijn gegevens in het register zijn opgenomen.
2.
Onze Minister is de verantwoordelijke in de zin van de
Wet bescherming persoonsgegevens voor de verwerking van gegevens in het register risicomeldingen.
3.
De gegevens uit het register risicomeldingen die noodzakelijk zijn voor de in het eerste lid genoemde doeleinden, worden verstrekt aan projectdeelnemers en subjecten van projecten.
4.
Gelet op het bepaalde in het eerste lid worden subjecten niet na afloop van het onderzoek afzonderlijk geïnformeerd over de risicomeldingen die in het register worden verwerkt.
5.
Indien een risicomelding wordt gedaan, worden de gegevens over de risicomelding direct opgenomen in het register risicomeldingen. De gegevens over de risicomeldingen worden bewaard tot twee jaren nadat de risicomelding in het register risicomeldingen is opgenomen.
2.
De terugkoppeling vindt op de volgende onderdelen plaats:
a.
voor zover beschikbaar: de resultaten van de risicomeldingen;
b.
de bruikbaarheid van de risicomeldingen;
c.
indien een of meer risicomeldingen niet tot vervolgacties hebben geleid: de redenen hiervan.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de terugkoppeling van de resultaten van de risicomeldingen, bedoeld in
artikel 65, zesde lid, van de Wet SUWI, en de evaluatie, bedoeld in het eerste lid.
2.
Het proces-verbaal, bedoeld in het eerste lid, wordt door de bewerker respectievelijk Onze Minister ter kennisname aan het samenwerkingsverband verzonden.
's-Gravenhage, 20 december 2001
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Uitgegeven de achtentwintigste december 2001
De Minister van Justitie,