Besluit van 20 januari 1994, houdende regels voor tankstations voor het wegverkeer
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 5 april 1993, nr. MJZ05493032, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving;
Gelet op de artikelen 8.40, 8.41, 8.42, 8.44 en 21.8 van de Wet milieubeheer en, voor zover het betreft de artikelen 7 en 8 van dit besluit, de artikelen 10, 17, eerste en tweede lid, en 44 van de Wet bodembescherming;
De Raad van State gehoord (advies van 23 september 1993, nr. W08.93.0214);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 19 januari 1994, nr. MJZ19194002, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
tankstation voor het wegverkeer: een inrichting die bestemd is voor de openbare verkoop aan derden van benzine of dieselolie voor motorvoertuigen voor het wegverkeer;
b.
tankstation voor het wegverkeer type A: een tankstation voor het wegverkeer niet zijnde een tankstation voor het wegverkeer type B;
c.
tankstation voor het wegverkeer type B: een tankstation voor het wegverkeer, voor zover:
1°.
het tankstation geen deel uitmaakt van een inrichting, waar ook andere werkzaamheden worden verricht dan het afleveren van motorbrandstoffen, het wassen van motorvoertuigen of het verlenen van service aan het wegverkeer;
2°.
LPG niet aanwezig is in een stationair reservoir;
3°.
op het bewaren van propaan anders dan in spuitbussen of gasflessen het
Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer van toepassing is;
4°.
ten hoogste vier flessen brandbaar gas, elk met een waterinhoud van ten hoogste 60 liter, of ten hoogste zes flessen zuurstof, elk met een waterinhoud van ten hoogste 50 liter, aanwezig zijn en deze gassen bovendien uitsluitend ten behoeve van lassen of snijden worden gebezigd;
5°.
geen bovengrondse bewaring van K1- of K2-produkten in tanks plaatsvindt;
6°.
bovengrondse bewaring van gasolie, lichte stookolie, smeerolie of afgewerkte olie in tanks niet meer kan bedragen dan 3000 liter per soort;
7°.
ondergrondse bewaring van benzine of gasolie, alsmede huisbrandolie, lichte stookolie of afgewerkte olie uitsluitend plaatsvindt in tanks vervaardigd van staal of kunststof, die niet onder gebouwen zijn gelegen;
8°.
de kortste afstand tussen een woning van derden of een gevoelig object van derden en een afleverzuil waar aflevering van benzine of gasolie, zonder direct toezicht mogelijk is, ten minste 20 m bedraagt;
9°.
aflevering van benzine of gasolie niet plaatsvindt met behulp van een pomp die zich onder het vloeistofniveau in de tank bevindt en
10°.
het tankstation voor het wegverkeer niet is gelegen in een stiltegebied;
d.
tankstation voor het wegverkeer klasse I: een tankstation voor het wegverkeer dat op 1 juli 1991 geheel of gedeeltelijk gelegen was in een grondwaterbeschermingsgebied;
e.
tankstation voor het wegverkeer klasse II: een tankstation voor het wegverkeer, niet zijnde een tankstation voor het wegverkeer klasse I, waar, op 1 maart 1994 één of meer ondergrondse tanks aanwezig zijn die niet zijn voorzien van een kathodische bescherming als omschreven in voorschrift 5.1.3.2 van CPR 9-1 en die niet zijn gelegen in grond waarvan door middel van een bodemweerstandrapport is aangetoond dat de specifieke elektrische weerstand meer dan 50 ohm.m bedraagt;
f.
tankstation voor het wegverkeer klasse III: een tankstation voor het wegverkeer, niet zijnde een tankstation voor het wegverkeer klasse I of II, waar, op 1 maart 1994 één of meer ondergrondse tanks aanwezig zijn die vóór 1 juli 1976 zijn geplaatst en waarvan op of na laatstgenoemd tijdstip geen beoordeling overeenkomstig de voorschriften 5.2.1.3 en 5.2.1.4 van CPR 9-1 (introductiekeuring) heeft plaatsgevonden;
g.
tankstation voor het wegverkeer klasse IV: een tankstation voor het wegverkeer, niet zijnde een tankstation voor het wegverkeer klasse I, II of III;
k.
werkprogramma: werkprogramma milieumaatregelen bij tankstations, uitgegeven door Onze Minister, 10 september 1991;
l.
Handleiding bodemsanering tankstations: de Handleiding bodemsanering tankstations, zoals opgenomen in bijlage VI bij het werkprogramma, dan wel de door Onze Minister aangewezen gewijzigde tekst van de Handleiding;
m.
verkennend onderzoek tankstations: onderzoek naar het aanwezig zijn van verontreinigingen van de bodem overeenkomstig het verkennend onderzoek tankstations, zoals beschreven in de Handleiding bodemsanering tankstations;
n.
woning: een gebouw of deel van een gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd, met uitzondering van dienst- of bedrijfswoningen, die op industrieterreinen zijn gelegen, met een gemiddelde dichtheid aan dienst- of bedrijfswoningen van ten hoogste één per hectare;
1°.
sporthallen en zwembaden;
3°.
hotels, restaurants en kantoorgebouwen;
5°.
speeltuinen, sportvelden, openluchtzwembaden, campings, volkstuin-complexen en ander recreatieterreinen;
6°.
bejaardenoorden, verpleeginrichtingen, ziekenhuizen en sanatoria, zwakzinnigeninrichtingen en psychiatrische ziekenhuizen, gezinsvervangende tehuizen;
8°.
telefooncentrales, gebouwen met vluchtleidingsapparatuur, elektriciteitscentrales, hoofdschakelstations van de hoofdspoorweginfrastructuur, bedoeld in de
Spoorwegwet , en andere kwetsbare objecten et een hoge infrastructurele waarde;
9°.
installaties, en bovengrondse opslagtanks voor brandbare, explosieve of giftige stoffen, alsmede plaatsen ten behoeve van de bewaring van gasflessen waarvan de gezamenlijke inhoud meer dan 2500 liter (waterinhoud) bedraagt;
p.
garant: degene die contractueel instaat voor de financiële dekking van de aansprakelijkheid als bedoeld in
artikel 8, eerste lid;
q.
vuurwerk: vuurwerk in de zin van het
Vuurwerkbesluit .
1.
Degene die een tankstation voor het wegverkeer type A drijft, dient, behalve aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden, te voldoen aan de voorschriften, die zijn opgenomen in de bij dit besluit behorende
bijlage I , alsmede aan de krachtens deze voorschriften door het bevoegd gezag gestelde nadere eisen. De voorschriften, opgenomen in
bijlage I , zijn niet van toepassing op drukapparatuur, samenstellen en druksystemen waarop het
Warenwetbesluit drukapparatuur van toepassing is, voorzover de voorschriften betrekking hebben op het ontwerp, de vervaardiging, de overeenstemmingsbeoordeling, de ingebruikneming en het gebruik bedoeld in dat besluit.
2.
Een beschikking waarin nadere eisen worden gesteld, wordt bekendgemaakt door kennisgeving in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen.
Artikel 3
Degene die een tankstation voor het wegverkeer type B drijft, dient te voldoen aan de voorschriften die zijn opgenomen in de bij dit besluit behorende
bijlagen I en
II , alsmede aan de krachtens deze voorschriften door het bevoegd gezag gestelde nadere eisen. De voorschriften, opgenomen in de
bijlagen I en
II , zijn niet van toepassing op drukapparatuur, samenstellen en druksystemen waarop het
Warenwetbesluit drukapparatuur van toepassing is, voorzover de voorschriften betrekking hebben op het ontwerp, de vervaardiging, de overeenstemmingsbeoordeling, de ingebruikneming en het gebruik bedoeld in
dat besluit .
Artikel 2, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Degene die voornemens is een tankstation voor het wegverkeer type B op te richten meldt dit ten minste vier weken voor het oprichten aan het bevoegd gezag.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het uitbreiden of wijzigen van een tankstation voor het wegverkeer type B, dan wel met betrekking tot het veranderen van de werking daarvan. Deze melding is niet vereist indien eerder een melding overeenkomstig het bepaalde in dit artikel is gedaan en door dit uitbreiden, wijzigen of veranderen van de werking van het tankstation voor het wegverkeer geen afwijking ontstaat van de bij die melding eerder versterkte gegevens.
3.
Bij een melding als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt in ieder geval het tijdstip vermeld, waarop het tankstation voor het wegverkeer of de uitbreiding of wijziging daarvan in werking zal worden gebracht dan wel de verandering van de werking daarvan verwezenlijkt zal zijn, en worden de resultaten van een onderzoek zoals voorgeschreven in
artikel 5, eerste en tweede lid, en alle andere gegevens verstrekt, die in de bij dit besluit behorende
bijlage III zijn aangegeven. De melding wordt gedaan op een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door Onze Minister. Onze Minister kan daarbij nadere regels stellen met betrekking tot de in
bijlage III bedoelde gegevens.
4.
Degene die een melding heeft gedaan als bedoeld in het eerste of het tweede lid, stelt het bevoegd gezag zodanig tijdig in kennis van een wijziging van het in het derde lid bedoelde tijdstip, dat het bevoegd gezag in staat is voorafgaand aan dat tijdstip te controleren of aan de in
bijlage I en
II opgenomen voorschriften wordt voldaan.
1.
Ingeval van het oprichten van een tankstation voor het wegverkeer is degene die het tankstation drijft, verplicht tot het uitvoeren van een verkennend onderzoek tankstations, waarbij de voorgenomen aktiviteiten op het tankstation bepalend zijn voor de te maken keuzen in het verkennend onderzoek tankstations. Hij geeft het bevoegd gezag vóór het in werking brengen van het tankstation kennis van de resultaten van dit onderzoek.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een uitbreiding of wijziging van een tankstation voor het wegverkeer, voor zover dit uitbreiden of wijzigen tot gevolg heeft dat een ondergrondse tank, een vulpunt van een ondergrondse tank of een afleverzuil op een lokatie komt te liggen, waarop een eerder verricht onderzoek als bedoeld in het eerste, derde of vierde lid geen betrekking had.
3.
Degene die een tankstation voor het wegverkeer drijft, dat is opgericht vóór 1 januari 1992, geeft het bevoegd gezag, vóór het tijdstip waarop de artikelen 2 en 3 op dit tankstation van toepassing worden, kennis van de resultaten van een verkennend onderzoek tankstations.
4.
Degene die een tankstation drijft dat op of na 1 januari 1992 en voor het tijdstip van in werking treden van dit besluit is opgericht, geeft het bevoegd gezag vóór 1 september 1994 kennis van de resultaten van een verkennend onderzoek tankstations.
5.
Indien een bodemsanering bij een tankstation voor het wegverkeer is uitgevoerd en een afsluitend evaluatie-onderzoek heeft plaatsgevonden, worden de resultaten van dat evaluatie-onderzoek aan het bevoegd gezag overgelegd binnen vier weken nadat die resultaten aan degene die de inrichting drijft, bekend zijn geworden. In voorkomende gevallen maakt het bevoegd gezag gebruik van de resultaten van het evaluatie-onderzoek in plaats van de resultaten van het verkennend onderzoek tankstations.
1.
Ingeval van het buiten gebruik stellen van een tankstation voor het wegverkeer is degene die het tankstation drijft, verplicht tot het uitvoeren van een verkennend onderzoek tankstations. Hij geeft het bevoegd gezag binnen zes maanden na het tijdstip van het buiten gebruik stellen kennis van de resultaten van dit onderzoek. De verplichting tot het uitvoeren van een verkennend onderzoek tankstations geldt niet indien een door Onze Minister aangewezen rechtspersoon zich heeft verplicht de bodemsanering bij het tankstation te bekostigen.
2.
Indien een tankstation voor het wegverkeer waarvoor eerder een onderzoek als bedoeld in
artikel 5 is verricht, zodanig wordt gewijzigd dat een lokatie waarop een ondergrondse tank, vulpunt of afleverzuil was gelegen, buiten gebruik wordt gesteld, is voor een dergelijke lokatie het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
1.
Op verzoek van degene die op of in een gedeelte van de bodem ten aanzien waarvan hem de nodige bevoegdheid ontbreekt, een onderzoek naar de aanwezigheid van verontreiniging van de bodem ingevolge dit besluit dient te verrichten, kan het bevoegd gezag de rechthebbenden ten aanzien van dat gedeelte van de bodem een verplichting opleggen als bedoeld in artikel 70 van de Wet bodembescherming.
2.
Degene die een verzoek doet als bedoeld in het eerste lid, verstrekt bij het verzoek de volgende gegevens:
a.
de naam en het adres van de verzoeker en de rechthebbenden;
b.
de kadastrale gegevens van de plaats waar het onderzoek dient te worden verricht;
c.
een omschrijving van de aard en de omvang van het onderzoek;
d.
het tijdstip waarop het onderzoek dient te worden verricht;
e.
een omschrijving van de handelingen die de rechthebbenden in het belang van het onderzoek dienen na te laten.
1.
Degene die een tankstation voor het wegverkeer drijft, stelt financiële zekerheid ter dekking van de aansprakelijkheid die voortvloeit uit verontreiniging van de bodem als gevolg van het drijven van het tankstation.
2.
De zekerheid bedraagt € 226 890,11 per ondergrondse tank. Bij aanwezigheid van meer dan zes ondergrondse tanks bedraagt de zekerheid in totaal € 1 361 340,65.
3.
De zekerheid wordt in stand gehouden tot vier weken nadat de resultaten van een verkennend onderzoek overeenkomstig
artikel 6, eerste lid, aan het bevoegd gezag zijn gemeld.
4.
Indien bij een melding als bedoeld in
artikel 6, eerste lid, blijkt dat de bodem is verontreinigd, wordt de financiële zekerheid, in afwijking van het bepaalde in het derde lid, in stand gehouden tot het tijdstip waarop gedeputeerde staten aan degene die het tankstation voor het wegverkeer drijft, schriftelijk verklaren dat de door hen nodig geachte maatregelen zijn genomen. Degene die het tankstation voor het wegverkeer drijft, kan gedeputeerde staten schriftelijk verzoeken om een verklaring als bedoeld in de eerste volzin. Gedeputeerde staten beslissen op het verzoek uiterlijk vier weken nadat het is verzonden.
Artikel 8a
Uit de over te leggen bescheiden met betrekking tot de financiële zekerheid blijkt dat:
b.
de garant voor de financiële zekerheid het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis zal stellen van het tijdstip waarop die zekerheid is of zal komen te vervallen, alsmede van de opneming van uitsluitingen en andere fundamentele wijzigingen in de afgesloten overeenkomst die de gestelde zekerheid inperken;
c.
een verzoek tot herstel van of vergoeding voor schade die is ontstaan tijdens de looptijd van de financiële zekerheid nog binnen een jaar na de in onderdeel b bedoelde schriftelijke kennisgeving of, in het geval dit later is gelegen, binnen een jaar na het in dat onderdeel bedoelde tijdstip, kan worden ingediend bij de garant voor de financiële zekerheid.
Artikel 8b
Degene die het tankstation drijft legt binnen een termijn van 2 maanden nadat hij met deze activiteit is aangevangen aan het bevoegd gezag een schriftelijk bewijsstuk over, waaruit blijkt dat de financiële zekerheid voldoet aan de
artikelen 8 en
8a.
Artikel 8c
Degene die het tankstation drijft draagt er zorg voor dat de vorm van de financiële zekerheid en de hoedanigheid van de garant niet wordt gewijzigd dan nadat aan het bevoegd gezag een schriftelijk bewijsstuk is overgelegd, waaruit blijkt dat de nieuwe financiële zekerheid voldoet aan de
artikelen 8 en
8a.
1.
Voordat de vorm van financiële zekerheid wordt gewijzigd, de persoon of hoedanigheid van de garant wijziging ondergaat, dan wel ingevolge
artikel 8, eerste lid, de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid op een ander komt te rusten wordt een verkennend onderzoek tankstations uitgevoerd.
2.
Het verkennend onderzoek, bedoeld in het eerste lid, behoeft niet plaats te vinden indien de gewijzigde of vervangende financiële zekerheid voorziet in het aanmerken van de uitkomsten van het in
artikel 5 genoemde verkennend onderzoek als uitgangssituatie voor later optredende verontreiniging.
3.
Indien een verkennend onderzoek als bedoeld in het eerste lid wordt uitgevoerd meldt degene die de inrichting drijft het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk de resultaten daarvan.
Artikel 8, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8e
Burgemeester en wethouders van de gemeenten Amsterdam, 's-Gravenhage, Rotterdam en Utrecht, van gemeenten die zijn aangewezen krachtens
artikel 88, negende lid, van de Wet bodembescherming en, indien is voldaan aan de tweede volzin, het bestuur van een regionaal openbaar lichaam als bedoeld in de
Kaderwet bestuur in verandering , worden voor de toepassing van de
artikelen 8, vierde lid, en
8d, derde lid, gelijkgesteld met gedeputeerde staten. De gelijkstelling van het bestuur van een regionaal openbaar lichaam vindt toepassing indien de in de
artikelen 8, vierde lid, en
8d, derde lid, bedoelde bevoegdheden met toepassing van
artikel 20 van de Kaderwet bestuur in verandering aan dat bestuur zijn overgedragen.
1.
In gevallen waarin een tankstation voor het wegverkeer is opgericht voor 1 januari 1992, gelden de bij dit besluit gestelde regels voor dat tankstation eerst met ingang van de daarbij in de onderstaande tabel vermelde datum, behoudens het bepaalde in het derde lid.
Kenmerk | Tijdstip |
---|
Tankstations voor het wegverkeer klasse I | |
alle tankstations | 1 maart 1994 |
Tankstations voor het wegverkeer klasse II | |
met een doorzet aan benzine plus dieselolie in 1990 van meer dan 3000 m 3 /jaar | 1 maart 1994 |
met een doorzet aan benzine plus dieselolie in 1990 van ten hoogste 3000 m 3 /jaar | 1 juli 1995 |
Tankstations voor het wegverkeer klasse III | |
met een doorzet aan benzine plus dieselolie in 1990 van meer dan 3000 m 3 /jaar | 1 juli 1995 |
met een doorzet aan benzine plus dieselolie in 1990 van ten hoogste 3000 m 3 /jaar | 1 juli 1997 |
Tankstations voor het wegverkeer klasse IV | |
met een doorzet aan benzine plus dieselolie in 1990 van meer dan 3000 m 3 /jaar | 1 juli 1996 |
met een doorzet aan benzine plus dieselolie in 1990 van ten hoogste 3000 m 3 /jaar | 1 juli 1999 |
2.
Op een tankstation voor het wegverkeer dat is opgericht vóór 1 januari 1992, wordt
artikel 8 van toepassing met ingang van het daarbij in onderstaande tabel vermelde tijdstip.
3.
In gevallen waarin met betrekking tot een tankstation voor het wegverkeer de bij dit besluit gestelde regels overeenkomstig het eerste lid gaan gelden voor of met ingang van 1 juli 1995, gelden de voorschriften die zijn opgenomen in de bij dit besluit behorende
bijlage I ,
onder 2.2 , met ingang van 1 juli 1997.
4.
In gevallen waarin een tankstation voor het wegverkeer is opgericht na 1 januari 1992, doch voor 1 juli 1996, gelden de voorschriften die zijn opgenomen in de bij dit besluit behorende
bijlage I ,
onder 2.2 , met ingang van 1 juli 1997.
5.
Indien de bodem van een tankstation dat is opgericht vóór 1 januari 1987, wordt gesaneerd, geschiedt dit overeenkomstig de Handleiding bodemsanering tankstations.
1.
Degene die een tankstation voor het wegverkeer drijft, dat is opgericht vóór 1 januari 1992, meldt binnen vier weken na het in werking treden van dit besluit aan het bevoegd gezag dat hij het tankstation in werking heeft. De melding wordt gedaan op een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door Onze Minister.
2.
Een melding als bedoeld in het eerste lid van dit artikel is niet vereist, indien voor het tankstation voor het wegverkeer al eerder een kennisgeving of melding met gebruikmaking van het meldingsformulier, opgenomen in bijlage III bij het werkprogramma of een kennisgeving of melding als bedoeld in het vierde lid, is gedaan.
3.
Degene die een tankstation voor het wegverkeer drijft dat is opgericht vóór 1 januari 1992, meldt binnen vier weken na het tijdstip waarop de
artikelen 2 en
3 op dit tankstation van toepassing worden aan het bevoegd gezag dat hij het tankstation voor het wegverkeer in werking heeft. De melding wordt gedaan op een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door Onze Minister.
4.
De melding als bedoeld in het derde lid van dit artikel is niet vereist, indien voor het tankstation voor het wegverkeer een kennisgeving als bedoeld in artikel 1 a van het Hinderbesluit of een melding als bedoeld in
artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer is gedaan, met gebruikmaking van het formulier opgenomen in bijlage IV bij het werkprogramma dan wel een formulier als bedoeld in het derde lid.
Artikel 11
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 12
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 maart 1994 met uitzondering van
artikel 8, dat in werking treedt met ingang van 1 juli 1995.
Artikel 13
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit tankstations milieubeheer.
's-Gravenhage, 20 januari 1994
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Uitgegeven de achtentwintigste januari 1994
De Minister van Justitie,