Let op. Deze wet is vervallen op 1 januari 2007. U leest nu de tekst die gold op -.

Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994

Uitgebreide informatie
Besluit van 13 juni 1994, houdende uitvoering van de artikelen 66, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, en 94, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 22 februari 1994, no. BGW 94-251, Generale Thesaurie, Directie Binnenlands Geldwezen, Afdeling Verzekeringswezen;
Gelet op de artikelen 66, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, 94, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, en 187, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993;
Gezien de adviezen van de Verzekeringskamer en van het Verbond van Verzekeraars;
De Raad van State gehoord (advies van 5 april 1994, no. W06.94.0095);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 2 juni 1994, no. BGW 94-429;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1.
De voorziening voor niet-verdiende premies en lopende risico's, bedoeld in artikel 435, eerste lid, onderdeel a , van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, omvat onder meer:
a. de in het boekjaar ontvangen premies ter zake van risico’s die op het daarop volgende boekjaar of boekjaren betrekking hebben;
b. de schaden en kosten uit lopende overeenkomsten van verzekering die na afloop van het boekjaar kunnen ontstaan en die niet gedekt kunnen worden door de voorziening die betrekking heeft op de niet-verdiende premies te zamen met de in het daarop volgende boekjaar of boekjaren nog te ontvangen premies.
2.
De voorziening voor niet-verdiende premies wordt voor elke overeenkomst voor het schadeverzekeringsbedrijf afzonderlijk en op voorzichtige wijze bepaald. Het gebruik van statistische of wiskundige methoden is toegestaan indien de aard van de overeenkomst dat toelaat en indien deze methoden naar verwachting dezelfde resultaten opleveren als de afzonderlijke berekeningen.
1.
De voorziening voor levensverzekering, bedoeld in artikel 435, eerste lid, onderdeel b , van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, wordt berekend op basis van een voldoende voorzichtige prospectieve actuariële methode, rekening houdend met de in de toekomst te ontvangen premies en met alle toekomstige verplichtingen volgens de voor iedere lopende overeenkomst van verzekering gestelde voorwaarden, met inbegrip van:
a. alle gegarandeerde uitkeringen en gegarandeerde afkoopwaarden;
b. de winstdelingen waarop de verzekeringnemer, verzekerde of gerechtigde op uitkering, collectief dan wel individueel recht heeft;
c. alle keuzemogelijkheden waarover de verzekeringnemer, verzekerde of gerechtigde op uitkering, volgens de voorwaarden van de overeenkomst beschikt;
d. de bedrijfskosten, met inbegrip van provisies.
2.
Deze voorziening wordt voor elke overeenkomst afzonderlijk berekend. Het gebruik van statistische of wiskundige methoden is toegestaan indien de aard van de overeenkomst dat toelaat en indien deze methoden naar verwachting dezelfde resultaten opleveren als de afzonderlijke berekeningen.
3.
In afwijking van het eerste lid kan een retrospectieve methode worden toegepast indien de op grond van die methode berekende technische voorzieningen niet lager zijn dan de voorzieningen bij toepassing van een prospectieve methode of indien het gebruik van een prospectieve methode vanwege de aard van het betrokken type overeenkomst niet mogelijk is.
4.
De Pensioen- & Verzekeringskamer stelt ten behoeve van de berekeningen, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, de maximum rentepercentages en de daarbij in acht te nemen voorzichtigheidsmarges vast.
1.
De voorziening voor te betalen schaden of voor te betalen uitkeringen, bedoeld in artikel 435, eerste lid, onderdeel c , van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, omvat het bedrag van de te verwachten schaden, in aanmerking nemende:
a. de voor de balansdatum ontstane schaden of uitkeringen die zijn gemeld en nog niet zijn afgewikkeld en de schaden of uitkeringen die nog niet zijn gemeld;
b. de kosten verband houdende met de afwikkeling van schaden of uitkeringen;
c. de in verband met schaden of uitkeringen te verwachten baten uit subrogatie en de verkrijging van de eigendom van verzekerde zaken.
2.
De voorziening voor te betalen schaden wordt voor elke schade afzonderlijk bepaald of volgens statistische methoden indien de aard van de overeenkomst dat toelaat en indien deze methoden naar verwachting dezelfde resultaten opleveren als de afzonderlijke berekeningen. In geval van periodiek te betalen schaden geschiedt de bepaling volgens erkende actuariële methoden.
3.
Discontering van de voorziening voor te betalen schaden of voor te betalen uitkeringen, anders dan periodiek te betalen schaden, is slechts toegestaan indien
a. de afwikkeling van de schaden ten minste vier jaren na het tijdstip van het opmaken van de jaarrekening zal duren en deze afwikkeling geschiedt volgens een betrouwbaar schade-afwikkelingsschema, waarin mede rekening wordt gehouden met alle factoren die de kosten van afwikkeling van de schade verhogen; en
b. het rentepercentage dat voor de discontering wordt gebruikt niet hoger is dan het gemiddeld rendementspercentage van de voor deze technische voorziening aangehouden activa over de laatste vijf jaren voorafgaande aan het tijdstip van het opmaken van de jaarrekening en evenmin hoger is dan het rendementspercentage van deze activa over het boekjaar.
4.
Met betrekking tot een overeenkomst van communautaire co-assurantie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel p , van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, zijn de voorzieningen voor te betalen schaden of voor te betalen uitkeringen verhoudingsgewijs ten minste gelijk aan die welke de co-assuradeur die als eerste verzekeraar optreedt, aanhoudt volgens de regels of gebruiken die gelden in de lid-staat van waaruit de eerste verzekeraar zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van communautaire co-assurantie is aangegaan.
1.
Indien de verplichtingen uit overeenkomsten van verzekering op het tijdstip van het opmaken van de jaarrekening redelijkerwijs niet te schatten zijn wegens het ontbreken van voldoende nauwkeurige gegevens met betrekking tot de over het tekenjaar te ontvangen premies of te betalen schaden en kosten van afwikkeling van de schade, kan, in afwijking van artikel 3:
a. als voorziening voor te betalen schaden of voor te betalen uitkeringen worden opgenomen:
1°. een percentage van de geboekte premies met betrekking tot het tekenjaar waarin de overeenkomsten een aanvang nemen, of
2°. het positieve verschil tussen enerzijds de geboekte premies en anderzijds de betaalde schaden en kosten van afwikkeling van de schaden met betrekking tot het tekenjaar waarin de overeenkomsten een aanvang nemen; of
b. ter bepaling van de voorziening voor te betalen schaden of voor te betalen uitkeringen gebruik worden gemaakt van gegevens, bedoeld in onderdeel a , die betrekking hebben op een jaar dat ten hoogste twaalf maanden aan het boekjaar voorafgaat.
2.
De overeenkomstig het eerste lid bepaalde voorziening moet te allen tijde toereikend zijn om aan de verplichtingen uit overeenkomsten van verzekering te voldoen.
3.
Het bedrag van de voorziening volgens de methode als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b , wordt, zodra dat nodig blijkt, zodanig verhoogd tot het toereikend is om aan de huidige en toekomstige verplichtingen te voldoen.
4.
Indien de berekening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a , wordt toegepast, wordt zodra voldoende nauwkeurige gegevens, bedoeld in het eerste lid, aanhef, bekend zijn, doch uiterlijk aan het einde van het derde boekjaar volgend op het in het eerste lid bedoelde tekenjaar, de voorziening voor te betalen schaden of voor te betalen uitkeringen overeenkomstig artikel 3 bepaald.
Artikel 5
De voorziening voor winstdeling en kortingen, bedoeld in artikel 435, eerste lid, onderdeel d , van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, omvat de bedragen die in de vorm van winstdeling bestemd zijn voor de verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen, voor zover deze niet hebben geleid tot verhoging van de voorziening voor levensverzekering, alsmede de bedragen die een gedeeltelijke terugbetaling van premies op grond van het resultaat van de overeenkomsten vertegenwoordigen, voor zover deze niet tot verhoging van de ledenrekening hebben geleid.
1.
In de uitoefening van de branche Krediet wordt een egalisatievoorziening, bedoeld in artikel 435, eerste lid, onderdeel e , van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, aangehouden die wordt berekend volgens de in bijlage A bij dit besluit opgenomen methode voor:
a. alle aangegane verplichtingen indien het een verzekeraar met zetel in Nederland betreft;
b. de vanuit zijn bijkantoren in Nederland aangegane verplichtingen indien het een verzekeraar met zetel buiten de Unie betreft.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op een verzekeraar:
a. met zetel in Nederland die naast de branche Krediet een of meer andere branches vanuit een vestiging in de Unie uitoefent, indien de door hem jaarlijks geboekte premies met betrekking tot zijn vanuit vestigingen in de Unie aangegane verplichtingen in de uitoefening van de branche Krediet minder dan vier procent van het totale bedrag aan jaarlijks geboekte premies en minder dan twee miljoen vijfhonderdduizend euro belopen;
b. met zetel buiten de Unie die naast de branche Krediet een of meer andere branches vanuit een bijkantoor in Nederland uitoefent, indien de door hem jaarlijks geboekte premies met betrekking tot zijn vanuit bijkantoren in Nederland aangegane verplichtingen in de uitoefening van de branche Krediet minder dan vier procent van het totale bedrag aan jaarlijks geboekte premies en minder dan twee miljoen vijfhonderdduizend euro belopen.
3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "euro" verstaan de rekeneenheid, bedoeld in artikel 5, onderdeel a , van richtlijn nr. 73/239/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan ( PbEG L 228), met inachtneming van de artikelen 1 en 2 van richtlijn nr. 76/580/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juni 1976 tot wijziging van Richtlijn 73/239/EEG tot coördinatie van de wettelijke en de bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan ( PbEG L 189) en van verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro (Pb EG L 162).
Artikel 7
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1 tot en met 6 kan de Pensioen- & Verzekeringskamer nadere regels stellen omtrent de mate waarin technische voorzieningen moeten worden gevormd met betrekking tot verplichtingen en kosten en over de indeling van de technische voorzieningen. Zij kan daarbij voorschrijven naar welke grondslagen deze voorzieningen moeten worden berekend.
1.
De verzekeraar draagt er zorg voor dat de aard en de waardering van de waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen in overeenstemming zijn met de aard onderscheidenlijk de waardering van de aangegane verplichtingen. Deze waarden worden adequaat gediversificeerd en gespreid. Waarden met een hoog risico worden tot een voorzichtig niveau beperkt en voorzichtig gewaardeerd.
2.
Bij of krachtens ministeriële regeling worden de categorieën van activa vastgesteld waarin de waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen mogen worden aangehouden en de voorwaarden en maxima ten aanzien van bepaalde waarden.
1.
De technische voorzieningen met betrekking tot uitkeringen die volgens de overeenkomst rechtstreeks gekoppeld zijn aan de waarde van een deelneming in een instelling voor collectieve belegging in effecten waarop richtlijn nr. 85/611/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten ( PbEG L 375) van toepassing is, of aan de waarde van activa die zijn opgenomen in een door de verzekeraar gehouden fonds dat gewoonlijk in fracties is verdeeld, worden gedekt door deze rechten van deelneming onderscheidenlijk fracties dan wel, indien geen fracties zijn gecreëerd, door deze activa.
2.
De technische voorzieningen met betrekking tot uitkeringen die volgens de overeenkomst rechtstreeks gekoppeld zijn aan een referentiewaarde anders dan die bedoeld in het eerste lid, worden gedekt door de eenheden die deze referentiewaarde vertegenwoordigen. Als deze eenheden ontbreken, worden de technische voorzieningen gedekt door activa die zo nauw mogelijk aansluiten bij die waarop de betrokken referentiewaarde is gebaseerd.
3.
Op de technische voorzieningen die rechtstreeks verband houden met de uitkeringen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn, voor zover in die uitkeringen geen sprake is van een gegarandeerd rendement of een gegarandeerd uitkeringsniveau, artikel 8, eerste lid, alsmede de krachtens artikel 8, tweede lid, vastgestelde maxima niet van toepassing.
1.
De muntsoort waarin de verplichtingen van de verzekeraar luiden, wordt vastgesteld overeenkomstig de in bijlage B onderscheidenlijk bijlage C opgenomen regels. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan ter zake van de muntsoort slechts vrijstelling of ontheffing verlenen voor zover dit blijkens de desbetreffende bijlage is toegelaten.
2.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de Pensioen- & Verzekeringskamer de in artikel 66, zevende lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 bedoelde vrijstelling onderscheidenlijk ontheffing verlenen indien de verzekeraar aannemelijk maakt dat de belangen van de verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen zich daartegen niet verzetten.
3.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de Pensioen- & Verzekeringskamer de in artikel 94, achtste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 bedoelde vrijstelling dan wel ontheffing verlenen:
a. indien de verzekeraar aannemelijk maakt dat de belangen van de verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen zich daartegen niet verzetten; onderscheidenlijk
b. indien de verzekeraar diensten verricht naar een andere lid-staat, voor zover die lid-staat het verrichten van deze diensten afhankelijk stelt van een vergunning.
4.
Een vrijstelling of ontheffing als bedoeld in het derde lid wordt niet verleend van het voorschrift dat de waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen in Nederland aanwezig moeten zijn.
5.
Het eerste lid is niet van toepassing op de overeenkomsten, bedoeld in artikel 9.
1.
Het bedrag van de boete, bedoeld in artikel 188d, vijfde lid, eerste volzin, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, wordt bepaald op de wijze, voorzien in bijlage D bij dit besluit.
2.
De Pensioen- & Verzekeringskamer kan het bedrag van de boete lager stellen dan in bijlage D is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog is.
Artikel 11
De op grond van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1990 gegeven voorschriften en verleende ontheffingen worden beschouwd te zijn verleend ingevolge dit besluit.
Artikel 12
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 1994.
Artikel 13
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage, 13 juni 1994
De Minister van Financiën,
Uitgegeven de achtentwintigste juni 1994
De Minister van Justitie,
Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk I. De berekening van de technische voorzieningen
+ Hoofdstuk II. De belegging van de technische voorzieningen
+ Hoofdstuk III. Overige bepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht
Jurisprudentie
Voorbeelden van het gebruik van deze artikel(en) in rechterlijke uitspraken