Besluit van 28 juni 1996, houdende nadere regels tot uitvoering van de Wet tegemoetkoming studiekosten (Besluit tegemoetkoming studiekosten)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 7 mei 1996, nr. 96012349/1343, directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 7, onderdeel c , 21, onderdeel c , en 70 van de Wet tegemoetkoming studiekosten, op de artikelen 7, onderdeel c , 9, eerste lid, onderdeel j , 12, lid 3 b en vierde lid, 106, 117 a , derde lid, 123, eerste lid, en 130 van de Wet op de studiefinanciering, alsmede op de artikelen 4 en 5 van de Les- en cursusgeldwet;
De Raad van State gehoord (advies van 3 juni 1996, nr. W05.96.0191);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 24 juni 1996, nr. 96015517/1343, directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1.
Naast degenen die reeds op grond van
artikel 7, onderdeel b, van de wet voor het terrein van de tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk II van de wet met Nederlanders worden gelijkgesteld, worden voor het terrein van de tegemoetkoming in de studiekosten op grond van dat hoofdstuk met Nederlanders gelijkgesteld:
a.
de aanvrager, bedoeld in
artikel 8 van de wet, aan wie het ingevolge artikel 10, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, van de Vreemdelingenwet is toegestaan voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven, en
b.
de aanvrager, bedoeld in
artikel 8 van de wet, aan wie het ingevolge artikel 9 van de Vreemdelingenwet is toegestaan in Nederland te verblijven en die op de laatste dag van het studiejaar ten minste 3 jaren onafgebroken in Nederland woonachtig is.
2.
De termijn van 3 jaren, genoemd in het eerste lid, onderdeel b , geldt niet indien de aanvrager, bedoeld in
artikel 8 van de wet, Nederlander is geweest, in Nederland is geboren en tevens in totaal 15 jaren in Nederland heeft gewoond.
1.
Artikel 16, eerste lid van het Besluit studiefinanciering 2000 is van overeenkomstige toepassing op de verplichting, bedoeld in
artikel 70 van de wet .
2.
Artikel 16, tweede lid, van het Besluit studiefinanciering 2000 is van overeenkomstige toepassing op de verplichting, bedoeld in
artikel 1a, zevende lid, van de wet .
2.
Degenen die op 31 december 1996 studiefinanciering op grond van de
Wet op de studiefinanciering ontvingen, voldoen aan de nationaliteitseis, bedoeld in artikel 21, aanhef en onderdeel c , van de wet.
1°.
artikel 3 in werking treedt met ingang van 1 januari 1997,
2°.
artikel 5, onderdeel C, in werking treedt met ingang van 1 januari 1997,
3°.
artikel 5, onderdeel E, in werking treedt met ingang van 1 september 1996,
4°.
artikel 5, onderdeel H, in werking treedt met ingang van 1 augustus 1997,
5°.
artikel 5, onderdelen I voor zover het betreft artikel 14, en J, in werking treedt met ingang van 1 augustus 1997,
6°.
artikel 5, onderdelen K en M, onderdeel 1, in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en terugwerkt tot en met 1 november 1994,
7°.
artikel 5, onderdeel R, in werking treedt met ingang van 1 januari 1997,
8°.
artikel 5, onderdeel U, in werking treedt met ingang van 1 augustus 1997,
9°.
artikel 8 in werking treedt met ingang van 1 januari 1997.
's-Gravenhage, 28 juni 1996
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
Uitgegeven zestiende juli 1996
De Minister van Justitie,