Besluit telecommunicatie scheepvaart BES
Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. wet: Wet telecommunicatievoorzieningen BES ;
b. radioreglement: het bij het op 6 november 1982 te Nairobi gesloten Internationale Verdrag betreffende de Telecommunicatie (Trb. 1983, 164) behorende bij het op 6 december 1979 te Genève tot stand gekomen Radioreglement 1979 (Trb. 1981, 78);
c. beschikking: de beschikking waarbij een machtiging is verleend;
d. machtiging: een machtiging voor een radio-elektrische zend- of ontvanginrichting als bedoeld in artikel 15, eerste lid, en 16, eerste lid, van de wet;
f. algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie, beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie, certificaat VHF marifonie: bewijsstukken van een met goed gevolg afgelegd examen als bedoeld in artikel 30;
g. marifoon: een zend- en ontvanginrichting ten behoeve van mondelinge maritieme VHF- en UHF-radiocommunicatie;
h. radiotelegraaf: een zend- en ontvanginrichting ten behoeve van maritieme MF- en HF-radiocommunicatie door middel van morsetekens of telegrafie bestemd voor de automatische ontvangst;
i. radiotelefoon: een zend- en ontvanginrichting ten behoeve van maritieme telecommunicatie via de ether door middel van spraak;
j. kuststation: een op een vaste plaats opgestelde zend- en ontvanginrichting bestemd voor zowel maritieme radiocommunicatie als openbaar verkeer en dat is aangesloten op de openbare telecommunicatie-infrastructuur;
k. beperkt kuststation: een kuststation dat niet is aangesloten op de openbare telecommunicatie-infrastructuur;
l. portofoon: een draagbare zend- en ontvanginrichting ten behoeve van maritieme VHF-radiocommunicatie;
m. scheepsstation: een zend- en ontvanginrichting aan boord van een schip bestaande uit een marifoon-, een radiotelefooninstallatie, radiotelegraafinstallatie, een EPIRB, SART alsmede een satellietsysteem;
n. scheepssatellietstation: een zend- en ontvanginrichting aan boord van een schip, geschikt voor deelname aan het nood-, spoed- en veiligheidsverkeer alsmede aan algemeen communicatieverkeer door middel van een satellietsysteem;
o. satellietsysteem: een door een organisatie beheerd communicatiesysteem waarbij gebruik gemaakt wordt van satellietverbindingen;
p. EPIRB: Emergency Position Indication Radio Beacon;
q. SART: Search and Rescue Radio Transponder;
r. INMARSAT: International Maritime Satellite Organization;
s. POSS: Polar Orbiting Satellite Service;
t. GMDSS: Global Maritime Distress and Safety System;
u. DSC: Digital Selective Calling;
v. DPT: Direct Printing Telegraphy;
w. zeegebieden: de internationaal afgebakende gebieden van de zee ten behoeve van de scheepvaartcommunicatie, onderscheidenlijk aangeduid als A1, A2, A3 en A4;
x. zeegebied A1: een gebied binnen het VHF radiotelefonie bereik van ten minste een kuststation of kustwachtpost waarin een ononderbroken DSC-alarmering beschikbaar is;
y. zeegebied A2: een gebied, met uitzondering van het zeegebied A1, binnen het MF radiotelefonie bereik van ten minste een kuststation of kustwachtpost, waarin ononderbroken DSC-alarmering beschikbaar is;
z. zeegebied A3: een gebied, met uitzondering van de zeegebieden A1 en A2, binnen het bereik van een geostationaire INMARSAT-satelliet waarin ononderbroken alarmering beschikbaar is;
aa. zeegebied A4: een gebied liggende buiten de zeegebieden A1, A2 en A3.
Artikel 2
Ter zake van telecommunicatievoorzieningen ten behoeve van de scheepvaart gelden, onverminderd de regels gesteld bij en krachtens artikel 101 van het Schepenbesluit 2004 , bij en krachtens het Vissersvaartuigenbesluit 2002 voor zover betrekking hebbende op maritieme radiocommunicatie alsmede, tenzij anders bepaald, gesteld bij en krachtens het Besluit radio-elektrische inrichtingen BES , de navolgende bepalingen.
1.
De geldigheidsduur van machtigingen voor de in dit besluit bedoelde radio-elektrische zend- en ontvanginrichtingen bedraagt 5 jaren.
2.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan in geval van een registratie van een schip in een openbaar lichaam, na overlegging van een lijst met gegevens inzake het schip en de aan boord van dat schip aanwezige apparatuur, door Onze Minister een voorlopige machtiging worden afgegeven voor de duur van de reis naar het land waar de registratie zal geschieden of voor ten hoogste 3 maanden.
3.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, kan door Onze Minister een voorlopige machtiging worden afgegeven voor de duur van de reis in het geval het schip tijdelijk wenst te varen buiten het zeegebied waarvoor het beschikt over een machtiging overeenkomstig het eerste lid. Een zodanige machtiging dient te worden aangevraagd vóór het tijdstip van aanvang van de desbetreffende reis.
4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 15, achtste lid, van de wet wordt een machtiging vóór de afloop van de in het eerste lid bedoelde geldigheidsduur ingetrokken indien:
a. de zend- en ontvanginrichting is verwijderd of het schip waarop de zend- en ontvanginrichting zich bevindt uit de vaart is genomen;
b. de zend- en ontvanginrichting of het schip waarop de zend- en ontvanginrichting zich bevindt in andere handen is overgegaan; dan wel
c. de zeebrief van het desbetreffende schip ingevolge de artikelen 22 en 23 van het Zeebrievenbesluit van Curaçao en Sint Maarten is vervallen onderscheidenlijk ingetrokken.
5.
Bij de machtiging of de voorlopige machtiging wordt een bijlage gevoegd waarop de apparatuur is vermeld waarvoor het geldt.
1.
De bediening van de in dit besluit bedoelde zend- en ontvanginrichtingen door anderen dan de houder van een eerste klasse radio elektronisch certificaat of een tweede klasse radio elektronisch certificaat dan wel een algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie als bedoeld in onderscheidenlijk de artikelen 3890B, 3890C en 3890D van het radioreglement, is, behoudens in de gevallen waarin is aangegeven dat de bediening ook mag geschieden door de houder van een beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie als bedoeld in artikel 3890E van het radioreglement of de houder van een certificaat VHF marifonie als bedoeld in de artikelen 3887 of 3945 van het radioreglement of een ander al dan niet onder toezicht van een certificaathouder, verboden.
2.
Ten bewijze dat de houder van een der in het eerste lid bedoelde certificaten bevoegd is tot het bedienen van de in dat certificaat bedoelde zendinrichting, dient de houder steeds desgevraagd dit certificaat aan te kunnen tonen.
1.
Zodra een zend- of ontvanginrichting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, voor gebruik gereed is, stelt de machtiginghouder Onze Minister daarvan in kennis ten einde de keuring, bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderscheidenlijk 69, eerste lid, van het Besluit radio-elektrische inrichtingen BES, te kunnen doen plaatsvinden.
2.
Het bewijs van goedkeuring, bedoeld in de in het eerste lid genoemde artikelleden van het Besluit radio-elektrische inrichtingen BES , wordt onverwijld na de afgifte daarvan in afschrift gezonden aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat.
1.
In afwijking van artikel 38, tweede lid, onderscheidenlijk 69, tweede lid, van het Besluit radio-elektrische inrichtingen BES kan de aldaar bedoelde keuring op schepen die niet vanuit een haven van een openbaar lichaam werkzaam zijn, worden verricht door instanties die daarvoor door Onze Minister zijn erkend.
2.
In een in het eerste lid bedoeld geval mag de zend- en ontvanginrichting in gebruik worden genomen indien de certificaten, bedoeld in artikel 3 van de Schepenwet, zijn afgegeven.
3.
Zo spoedig mogelijk na kennisgeving van de verlening van de in het tweede lid bedoelde certificaten door de overlegging van een kopie van deze certificaten aan Onze Minister, wordt het in artikel 38, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 69, eerste lid, bedoelde bewijs van goedkeuring afgegeven.
1.
De zendinrichting van jachten en andere vaartuigen waarop het Schepenbesluit 2004 of het Vissersvaartuigenbesluit 2002 niet van toepassing zijn en die varen in het zeegebied A1, binnen het bereik van een VHF kuststation en die belast zijn met reddingswerkzaamheden op zee, vaartuigen die passagiers of vracht vervoeren en vaartuigen die buitengaats hun werkzaamheden verrichten zijn uitgerust overeenkomstig de eisen gesteld in artikel 10 van Bijlage V behorende bij het Schepenbesluit 2004.
2.
Vaartuigen en vissersboten waarop het Vissersvaartuigenbesluit 2002 niet van toepassing is noch het tweede lid, en die uitsluitend in het zeegebied A1 hun werkzaamheden verrichten dienen uitgerust te zijn met een VHF installatie.
3.
De zendinrichtingen van jachten en andere vaartuigen waarop het Schepenbesluit 2004 of het Vissersvaartuigenbesluit 2002 niet van toepassing is, die varen in zeegebied A1 en A2, binnen het bereik van een MF kuststation en die belast zijn met reddingswerkzaamheden op zee, vaartuigen die passagiers of vracht vervoeren, dienen uitgerust te zijn overeenkomstig artikel 11 van Bijlage V behorende bij het Schepenbesluit 2004 of de op maritieme radiocommunicatie betrekking hebbende voorschriften van het Vissersvaartuigenbesluit 2002.
4.
De kapitein of de eigenaar van een vaartuig is verplicht bij het daarvoor in aanmerking komende havenkantoor melding te doen van ieder vertrek buitengaats en iedere aankomst vanuit zee. Gedurende de vaart behoort het vaartuig enkele keren per dag verbinding te onderhouden met het daarvoor in aanmerking komende kuststation of indien het jachten betreft met de daarvoor in aanmerking komende jachthaven.
1.
Alvorens te gaan zenden overtuigt de machtiginghouder zich ervan dat de radiocommunicatie van medegebruikers van de betreffende frequentie niet zal worden gehinderd.
2.
Een zendinrichting mag niet onnodig zijn ingeschakeld. Berichten worden zo kort mogelijk gehouden.
3.
Aan uitzendingen met betrekking tot noodgevallen wordt voorrang verleend boven andere uitzendingen.
1.
Indien een zendinrichting wordt gebruikt ten behoeve van het nood-, spoed- en veiligheidsverkeer worden voor de afwikkeling van dat radioverkeer de procedures – voor zover van toepassing – in acht genomen die zijn beschreven in de hoofdstukken IX en IX N van het radioreglement.
2.
Het handboek waarin deze procedures zijn opgenomen, dient bij de zendinrichting aanwezig te zijn.
Artikel 10
Cijfer Radiotelefonie Radiotelegrafie
0 Nadazero (Nah-dah-zi-roh) -----
1 Unaone (Oe-nah-wun) .----
2 Bissotwo (Bies-soh-toh) ..---
3 Terrathree (Ter-rah-trie) ...--
4 Kartefour (Kar-tee-for) ....-
5 Pantafive (Pan-tah-faiv) .....
6 Soxisix (Sok-sie-siks) ----.
7 Setteseven (Set-tee-sevun) ---..
8 Oktoeight (Okt-too-eejt) --...
9 Novenine (No-vee-nain) -....
1.
Bij het begin en bij het einde van elke uitzending dient de machtiginghouder de internationaal vastgestelde roepletters dan wel identificatiecode ten minste eenmaal uit te zenden. Is de uitzending opgebouwd uit kortdurende uitzendingen dan wordt deze reeks kortdurende uitzendingen aangemerkt als één uitzending.
2.
Bij het spellen van de roepletters of identificatiecode wordt gebruik gemaakt van het volgende spellingsalfabet:
3.
Indien in een identificatiecode cijfers zijn opgenomen, wordt gebruik gemaakt van de volgende cijfer aanduidingen:
1.
De machtiginghouder mag een zendinrichting gedurende korte tijd testen en neemt daarbij de internationale voorschriften in acht.
2.
Tijdens het testen van de zendinrichting dient het woord «test» te worden uitgesproken, gevolgd door de roepletters. Bij het spellen wordt gebruik gemaakt van het in artikel 10, tweede lid, opgenomen spellingsalfabet.
1.
De machtiginghouder is bevoegd de zend- en ontvanginrichting te gebruiken ten dienste van de veiligheid van de scheepvaart dan wel ten dienste van het al dan niet openbaar verkeer.
2.
Voor de afwikkeling van het radio maritieme verkeer of openbaar berichtenverkeer dienen de procedures in acht genomen te worden zoals aangegeven in bijlage 1 behorende bij dit besluit.
3.
De machtiginghouder is bevoegd:
a. radiotelegrammen te wisselen met de voor het openbaar radioverkeer bestemde stations, alsook met de niet voor het openbaar verkeer bestemde stations, voor zover hieruit geen belemmering voor het openbaar radioverkeer ontstaat. Beide bevoegdheden zijn gegeven behoudens de bijzondere bepalingen welke voor enige dezer stations mochten gelden;
b. telefoongesprekken te voeren door tussenkomst van de voor het openbaar radioverkeer bestemde stations met telefonische aansluitingen op de telecommunicatie-infrastructuur, alsook met de niet voor het openbaar verkeer bestemde stations, een en ander onder dezelfde voorwaarden als in onderdeel a genoemd.
1.
De machtiginghouder is verplicht Onze Minister onverwijld schriftelijk in kennis te stellen van:
a. elke wijziging in of vervanging van een zend- en ontvanginrichting; en
b. elke verandering van het correspondentie-adres.
2.
Zodra een zend- of ontvanginrichting wordt verwijderd of een schip waarop een zend- of ontvanginrichting aanwezig is, uit de vaart wordt genomen dan wel de zend- of ontvanginrichting of het schip waarop een zodanig inrichting aanwezig is, in andere handen overgaat, is de machtiginghouder respectievelijk de eigenaar van het schip verplicht Onze Minister daarvan onverwijld in kennis te stellen.
3.
Bij wijziging of vervanging als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, ontvangt de machtiginghouder, tegen betaling van een door Onze Minister te bepalen vergoeding, een nieuwe bijlage. Deze bijlage treedt in de plaats van de bijlage, bedoeld in artikel 3, zesde lid.
4.
De machtiginghouder is verplicht zo spoedig mogelijk na ontvangst van de nieuwe bijlage de oude bijlage te zenden aan Onze Minister.
5.
Ten aanzien van wijzigingen en vervangingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, zijn de artikelen 5 en 6 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 14
De machtiginghouder onderscheidenlijk de gezagvoerder van een schip is verplicht het geheim te bewaren van alle berichten welke door middel van de inrichting te zijner kennis komen, voor zover niet voor hem of een der opvarenden bestemd.
1.
De machtiginghouder is gehouden de marifoonkanalen te gebruiken overeenkomstig de in bijlage 2 behorend bij dit besluit gegeven bestemming.
2.
Indien de machtiginghouder toestemming is verleend de marifoon te gebruiken op andere marifoonkanalen dan die welke zijn genoemd in bijlage 2 bij dit besluit mag de machtiginghouder deze kanalen uitsluitend gebruiken voor radiocommunicatie met gebruikers van marifonen die bevoegd zijn met de machtiginghouder op deze kanalen radioverbindingen te maken.
3.
Elk ander gebruik van de marifoonkanalen dan ten behoeve van de communicatie met en tussen schepen is verboden.
4.
De marifoon wordt bediend door een certificaathouder.
5.
Het vermogen van de marifoon bedraagt ten hoogste 25 watt.
6.
De uitvoering van de marifoon moet zodanig zijn dat het vermogen verlaagd kan worden tot 1 watt.
Artikel 16
De machtiginghouder mag de marifoon tijdelijk aanwezig hebben op een andere plaats dan in de beschikking staat aangegeven, mits de machtiginghouder passende maatregelen treft ter voorkoming van het gebruik van de marifoon.
Artikel 17
Een portofoon mag alleen worden gebruikt voor uitwisseling van nautische informatie met en tussen schepen.
Artikel 18
De bediening van een portofoon mag ook geschieden door de houder van een beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie of een certificaat VHF marifonie.
Artikel 19
Alle uitzendingen van een scheepsstation worden onmiddellijk gestaakt zodra een kuststation of een kustwachtpost dit verzoekt.
Artikel 20
De machtiginghouder mag uitsluitend gebruik maken van de kanalen, de frequenties, het zendvermogen en klasse van uitzending zoals staat aangegeven op het bewijs van goedkeuring.
Artikel 21
Het is, behoudens in door Onze Minister te bepalen gevallen, verboden een scheepsstation te gebruiken buiten de toegestane frequenties die zijn aangegeven in de bij dit besluit behorende bijlage 2 , alsmede indien het scheepsstation storing veroorzaakt.
1.
De machtiginghouder mag een kuststation of beperkt kuststation uitsluitend gebruiken voor radiocommunicatie met opvarenden van schepen binnen het op de machtiging aangegeven werkingsgebied, dan wel voor radiocommunicatie met opvarenden van schepen toebehorend aan of varend in opdracht van de machtiginghouder.
2.
De machtiginghouder is mede bevoegd radioverbindingen tot stand te brengen met opvarenden van schepen voor:
a. het aannemen en bevestigen van bestellingen inzake de bevoorrading van schepen;
b. algemeen gespreksverkeer.
3.
Het is verboden radioverbindingen tot stand te brengen tussen (beperkte) kuststations met de daarbij behorende ontvanginrichtingen behoudens ontheffing van Onze Minister.
4.
Elk ander gebruik van de kuststations is verboden.
Artikel 23
De machtiginghouder is uitsluitend bevoegd het scheepssatellietstation te gebruiken voor nood-, spoed- en veiligheidsverkeer en algemeen communicatieverkeer door middel van een satellietsysteem.
1.
Voor zover de afwikkeling van het berichtenverkeer geschiedt door middel van een satellietsysteem, worden de door de organisatie die het satellietsysteem beheert voorgeschreven procedures in acht genomen.
2.
De voorgeschreven procedures worden als bijlage bij de machtiging verstrekt.
Artikel 25
Behoudens voor zover het scheepssatellietstation wordt gebruikt voor nood-, spoed- en veiligheidsverkeer, mag de bediening ervan ook geschieden door degenen die niet in het bezit zijn van een algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie.
1.
De machtiginghouder mag een zendinrichting uitsluitend gebruiken ten behoeve van het verkrijgen van praktische ervaring met het tot stand brengen van radioverbindingen door cursisten.
2.
Het is de machtiginghouder verboden andere radioverbindingen tot stand te brengen dan met gebruikers van zendinrichtingen van andere nautische onderwijsinstellingen.
3.
In afwijking van het bepaalde in het tweede lid is radiocommunicatie met een kuststation, een beperkt kuststation of enig ander maritiem station geoorloofd met toestemming van dat station.
1.
De machtiginghouder is slechts bevoegd de zendinrichting te gebruiken op de maritieme frequenties, genoemd in het radioreglement ten behoeve van UHF-, VHF-, MF- en HF- radiocommunicatie met inbegrip van DSC en DPT.
2.
De machtiginghouder mag de zendinrichting slechts doen gebruiken door daartoe door hem aangewezen docenten die in het bezit zijn van een geldig algemeen certificaat voor maritieme radiocommunicatie als bedoeld in artikel 55 van het radioreglement. Mits onder toezicht van deze docenten, mogen de zendinrichtingen tevens door cursisten worden gebruikt.
1.
Gebruik van een zendinrichting buiten de lesuren is verboden.
2.
De machtiginghouder dient passende maatregelen te treffen ter voorkoming van onbevoegd gebruik van de zendinrichting.
1.
De MF/HF zendinrichting dient zodanig te zijn ingericht dat:
a. het hoogfrequent uitgangsvermogen de volgende waarden niet mag overschrijden:
1°. enkelzijband telefonie: 100 Watt;
2°. telegrafie/telex/DSC/DPT: 100 Watt.
b. de uitzending van het telefonie-alarm is geblokkeerd en uitsluitend in de audio-test-mode mag plaatsvinden;
c. de uitzending van DSC-berichten, anders dan in de categorie «routine» niet mogelijk is.
2.
Het zender-uitgangsvermogen dient te worden gereduceerd tot het minimum vermogen noodzakelijk voor de totstandkoming en instandhouding van de gewenste verbinding.
3.
Het zendvermogen voor zenders werkende in de VHF marifonie band werkende in de frequenties zoals genoemd in bijlage 2 bedraagt ten hoogste 25 watt.
4.
De in het derde lid bedoelde zenders dienen zodanig uitgevoerd te zijn dat het uitgangsvermogen verlaagd kan worden tot 1 watt.
Artikel 30
Ter verkrijging van een algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie, beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie of een certificaat VHF marifonie, voor de bediening van zendinrichtingen ten behoeve van de scheepvaart, kan Onze Minister categorieën van examens vaststellen naargelang de aard van de bevoegdheden die aan het desbetreffende certificaat van bediening zullen zijn verbonden. Examens voor de eerste en tweede klasse radio elektronische certificaten als bedoeld in onderscheidenlijk de artikelen 3890 B en 3890 C van het radioreglement worden niet in een openbaar lichaam afgenomen.
1.
Een examen wordt afgenomen door een bij besluit in te stellen commissie.
2.
Een in het eerste lid bedoeld examen kan bestaan uit een onderzoek naar radio-technische kennis, vaardigheid met betrekking tot het gebruik van de zendinrichting, kennis van de bij of krachtens dit besluit gegevens regels en van de aan de machtiging verbonden voorschriften alsmede uit een onderzoek naar specifieke kennis ten behoeve van de maritieme radiocommunicatie, waaronder het GMDSS.
3.
Door of vanwege Onze Minister kan aan daartoe in aanmerking komende personen geheel of gedeeltelijk ontheffing van het examen worden verleend indien op een andere door Onze Minister te bepalen wijze aan de exameneisen is voldaan.
4.
Onze Minister kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de aan te wijzen instanties als bedoeld in het eerste lid, de exameneisen en de wijze waarop het examen wordt afgelegd.
5.
Het examen wordt afgenomen in de Nederlandse taal. Desgewenst kan het examen in de Engelse- of Papiamentse taal worden afgenomen.
6.
De vergoedingen met betrekking tot de toelating tot een examen dan wel een onderdeel daarvan alsmede met betrekking tot een geheel of gedeeltelijke ontheffing van het examen bedoeld in artikel 31, onderdeel a, van de wet, dienen voorafgaande aan het examen respectievelijk de ontheffing te worden voldaan.
7.
Alvorens het certificaat in ontvangst te nemen legt de houder in handen van Onze Minister of de voorzitter van de examencommissie de eed of gelofte van geheimhouding af, die is opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage 3 .
8.
Het certificaat geeft aan tot welke zendinrichting de houder bevoegd is. Het model voor dit certificaat wordt vastgesteld door Onze Minister.
Artikel 32
Het is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 35, vierde lid, van de wet om een verbod als omschreven in de artikelen 4, 15, derde lid, 21, 22, derde en vierde lid, 26, tweede lid, en 28, eerste lid, te overtreden.
Artikel 33
De geldigheidsduur van een machtiging die is verleend krachtens artikel 15, eerste lid, van de Wet telecommunicatievoorzieningen BES en die bestemd is voor maritieme communicatie bedraagt vijf jaar gerekend van af het tijdstip van vergunning verlening.
Artikel 34
Een erkenning die is verleend krachtens artikel 6, eerste lid, van het Landsbesluit telecommunicatie scheepvaart wordt gelijkgesteld met een erkenning verleend krachtens artikel 6, eerste lid.
Artikel 34a
Een ontheffing die is verleend krachtens artikel 31, derde lid, van het Landsbesluit telecommunicatie scheepvaart wordt gelijkgesteld met een ontheffing verleend krachtens artikel 31, derde lid.
Artikel 35
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit telecommunicatie scheepvaart BES.
Inhoudsopgave
+ § 1. Definities
+ § 2. Algemene bepalingen
+ § 3. Overige verplichtingen
+ § 4. Bijzondere voorschriften
+ § 5. Examens
+ § 6. Strafbepaling
+ § 9. Overgangs- en slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht