Besluit van 23 maart 1920, tot organisatie van het personeel voor de dienst der justitiegebouwen
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onzen Minister van Justitie van den 19 Februari 1920, 4e Afdeeling, n°. 878;
Den Raad van State gehoord (advies van 9 Maart 1920, n°. 25);
Gezien het nader rapport van voornoemden Minister van den 20 Maart 1920, 4e Afdeeling, n°. 786;
Hebben goedgevonden en verstaan:
te rekenen met ingang van 1 Januari 1920, te bepalen:
Artikel 1
De Koninklijke besluiten van 21 Mei 1910 ( Staatsblad n°. 137), van 17 Augustus 1910 ( Staatsblad n°. 405) en van 10 April 1917 ( Staatsblad n°. 282) zijn vervallen.
Artikel 2
Het personeel voor den dienst der Justitiegebouwen bestaat uit:
1°.
een Rijksbouwmeester;
2°.
twee adjunct-Rijksbouwmeesters;
3°.
vijf bouwkundige hoofdambtenaren;
4°.
negentien bouwkundige ambtenaren, verdeeld in:
a.
bouwkundige ambtenaren 1e klasse;
b.
bouwkundige ambtenaren 2e klasse;
c.
ambtenaar voor bijzondere diensten;
5°.
twee klerken.
Bij het bureau van den Rijksbouwmeester kunnen voorts worden werkzaam gesteld:
Artikel 3
De ambtenaren, die thans werkzaam zijn met den titel van hoofdopzichter, zullen den rang innemen, genoemd in
artikel 2, sub 3°., de opzichters sub 1e, 2e en 3e klasse, den rang vermeld in
artikel 2, sub 4°., onderscheidenlijk a., b. en c.
Artikel 4
De ambtenaren genoemd in
artikel 2, sub 1 tot en met 4, worden door Ons, de klerken, de concierge-bode en de vaste knecht door Onzen Minister van Justitie benoemd, geschorst en ontslagen.
1.
Onze Minister van Justitie is gemachtigd om, waar tijdelijk personeel voor den dienst der Justitiegebouwen noodig blijkt, tot de aanstelling daarvan onder de daarvoor gewenschte benaming over te gaan.
2.
Voor zoover de bezoldiging van dat personeel hooger mocht worden gesteld dan tweehonderd gulden per maand, zal eene voordracht daartoe aan Ons behooren te worden gedaan.
Artikel 4b
Ambtenaren in vasten dienst kunnen met een anderen titel dan in
artikel 2 van dit besluit vermeld worden werkzaam gesteld. De rang, dien zij naar de onderscheiding in genoemd artikel zullen innemen, wordt door Ons bepaald.
's-Gravenhage, den 23sten Maart 1920
De Minister van Justitie,
Uitgegeven den een en dertigsten Maart 1920.
De Minister van Justitie,