Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
de wet: de
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ;
b.
Besluit:
Besluit zorgaanspraken AWBZ ;
e.
peiljaar: het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de verzekerde zijn aanspraak op zorg tot gelding brengt;
1.
Het vermogen van een verzekerde is het verschil tussen zijn vermogensgrondslag en de op grond van het vierde tot en met het zesde lid voor hem toegepaste verminderingen met dien verstande dat het ten minste nihil bedraagt.
2.
De vermogensgrondslag van een verzekerde is zijn grondslag sparen en beleggen, over het peiljaar, of indien over het peiljaar
artikel 5.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 op de verzekerde van toepassing is, het aan hem toegerekende gedeelte van de toepasselijke gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in dat lid.
3.
In afwijking van het tweede lid is de vermogensgrondslag van een verzekerde bij toepassing jegens hem van
artikel 8,
artikel 10, eerste lid,
artikel 15, derde lid, of
artikel 16e, derde lid, de te verwachten grondslag sparen en beleggen over het lopende jaar, of indien
artikel 5.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 vermoedelijk op de verzekerde van toepassing zal zijn, het te verwachten aan hem toe te rekenen deel van de toepasselijke te verwachten gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
5.
Het deel van het bedrag, bedoeld in het vierde lid, dat de vermogensgrondslag van de verzekerde overtreft, wordt voor zijn echtgenoot als vermindering toegepast.
a.
de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;