2.
Onverminderd diens bevoegdheid een natuurlijke persoon tot voogd te benoemen, kan de rechter de voogdij over een minderjarige door of voor wie een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in
artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 is ingediend, en in verband daarmee in Nederland verblijft, alsmede over door Onze Minister van Justitie aan te wijzen categorieën andere minderjarigen, uitsluitend opdragen aan een daartoe door Onze Minister van Justitie aanvaarde rechtspersoon.
3.
Onze Minister van Justitie kan voorwaarden stellen bij of voorschriften verbinden aan de aanvaarding, bedoeld in het tweede lid, en de rechtspersoon voor een bepaalde tijd aanvaarden.
4.
Op een rechtspersoon als bedoeld in het tweede lid, zijn de
artikelen 303,
304,
305 en
328 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 303
Voor zover de wet niet anders bepaalt, heeft de gecertificeerde instelling, bedoeld in
artikel 1.1 van de Jeugdwet, die met de voogdij is belast, dezelfde bevoegdheden en verplichtingen als andere voogden.
1.
Met de gecertificeerde instelling, bedoeld in
artikel 1.1 van de Jeugdwet zijn de bestuurders hoofdelijk en persoonlijk aansprakelijk voor iedere schade, die te wijten is aan een niet-behoorlijke uitoefening van de voogdij.
2.
Iedere bestuurder zal zich echter van zijn aansprakelijkheid kunnen bevrijden door te bewijzen, dat hij geen schuld heeft aan de schade.
1.
De gecertificeerde instelling, bedoeld in
artikel 1.1 van de Jeugdwet, die hem toevertrouwde minderjarigen uit huis plaatst, houdt de raad voor de kinderbescherming schriftelijk op de hoogte van de plaatsen waar zij zich bevinden.
2.
De plaatsen, waar een stichting als bedoeld in
artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg, minderjarigen heeft geplaatst, worden door de raad voor de kinderbescherming bezocht, zo vaak hij dit ter beoordeling van de toestand der minderjarigen dienstig acht.
3.
De
artikelen 265b, vijfde lid,
265c, eerste en derde lid,
265j, tweede lid, eerste zin, en
265d, vierde lid, eerste zin, en
265k, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Zonder toestemming van de rechtbank mag een gecertificeerde instelling als bedoeld in
artikel 1.1 van de Jeugdwet een hem toevertrouwde minderjarige niet buiten Nederland plaatsen.
2.
De rechter verleent deze toestemming slechts, indien hij de plaatsing voor de minderjarige wenselijk acht.