1.
Een verhuurder kan ten aanzien van woonruimte die een zelfstandige woning vormt een voorstel als bedoeld in artikel 252 doen, strekkend tot verhoging van de huurprijs op de grond dat het huishoudinkomen over het peiljaar:
a. hoger is dan het in artikel 10 lid 2 eerste volzin onderdeel a van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte eerstgenoemde bedrag doch lager is dan of gelijk is aan het in onderdeel b van dat lid genoemde bedrag, of
b. hoger is dan het in artikel 10 lid 2 eerste volzin onderdeel b van die wet genoemde bedrag.
2.
In dit artikel wordt verstaan onder:
a. basisregistratie inkomen: basisregistratie inkomen als bedoeld in hoofdstuk IVA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
b. huishoudinkomen: het gezamenlijke bedrag van de inkomensgegevens, bedoeld in artikel 21 onderdeel e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van de huurder en de overige bewoners van een woonruimte, met dien verstande dat van een overige bewoner die op 1 januari van het jaar waarin de voorgestelde dag van ingang van de voorgestelde huurprijs is gelegen de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt het bedrag van het inkomensgegeven slechts in aanmerking wordt genomen voor zover dat meer bedraagt dan de uitkomst van 108% van het twaalfvoud van het bedrag per maand, bedoeld in artikel 8 lid 1 onderdeel a van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, als geldend op 1 januari van het peiljaar;
c. inspecteur: functionaris van de rijksbelastingdienst die als zodanig bij regeling van Onze Minister van Financiën is aangewezen;
d. peiljaar: tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de voorgestelde dag van ingang van de voorgestelde huurprijs is gelegen.
3.
Indien een voorstel als bedoeld in lid 1 wordt gedaan, wordt bij het voorstel een door de inspecteur op verzoek van die verhuurder aan deze afgegeven verklaring gevoegd.
4.
De verklaring bedoeld in lid 3 vermeldt het gegeven of op de door de verhuurder aangeduide plaats van de woonruimte op basis van gegevens uit de basisregistratie inkomen op het moment van behandeling van het verzoek van de verhuurder aan de inspecteur, te verwachten is dat van degene of degenen die daar volgens de registratie van de rijksbelastingdienst woont of wonen het huishoudinkomen over het peiljaar lager is dan of gelijk is aan het in artikel 10 lid 2 eerste volzin onderdeel a van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte eerstgenoemde bedrag, dan wel hoger is dan dat bedrag doch lager is dan of gelijk is aan het in dat onderdeel laatstgenoemde bedrag, dan wel hoger is dan dat bedrag. De verklaring vermeldt voorts, indien dat huishoudinkomen hoger is dan het in artikel 10 lid 2 eerste volzin onderdeel a van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte eerstgenoemde bedrag, het aantal personen waarop dat huishoudinkomen is gebaseerd. Indien geen inkomensgegeven in de basisregistratie inkomen beschikbaar is, vermeldt de verklaring dat dat het geval is. Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden nadere regels gesteld ter uitvoering van dit lid en omtrent het kunnen doen van een verzoek, het verzoek zelf, de verstrekking van de verklaring, alsmede ten aanzien van de verhuurder.
5.
Indien een overeenkomst tot wijziging van de huurprijs tot stand komt naar aanleiding van een voorstel daartoe, dat niet voldoet aan lid 3, is de verhoging van de huurprijs op basis van een voorstel als bedoeld in lid 1 niet mogelijk, tenzij blijkt dat de huurder niet door het verzuim is benadeeld.
6.
Een overeenkomst tot wijziging van de huurprijs:
a. als gevolg van een voorstel als bedoeld in lid 1 aanhef en onderdelen a en b komt niet tot stand indien de huurder kan aantonen dat hij of een ander lid van het huishouden deel uitmaakt van een bij regeling van Onze Minister te bepalen groep;
b. als gevolg van een voorstel als bedoeld in lid 1 aanhef en onderdeel a komt niet tot stand indien de huurder kan aantonen dat het huishoudinkomen in het kalenderjaar na het peiljaar gelijk is aan of lager is dan het in artikel 10 lid 2 eerste volzin onderdeel a van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte eerstgenoemde bedrag, en
c. als gevolg van een voorstel als bedoeld in lid 1 aanhef en onderdeel b komt niet tot stand indien de huurder kan aantonen dat het huishoudinkomen in het kalenderjaar na het peiljaar gelijk is aan of lager is dan het in onderdeel b van die volzin genoemde bedrag. Dat voorstel wordt aangemerkt als een voorstel als bedoeld in lid 1 aanhef en onderdeel a, tenzij de huurder tevens kan aantonen dat het huishoudinkomen in het kalenderjaar na het peiljaar gelijk is aan of lager is dan het in onderdeel a van die volzin eerstgenoemde bedrag.
Inhoudsopgave
- Boek 7. Bijzondere overeenkomsten
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht