Gelet op het Verdrag dat op 6 december 2010 in Brussel werd gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België voor de ontwikkeling van de samenwerking en van de wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van de sociale zekerheid, hierna „het Verdrag” genoemd;
Met het oog op het bepalen van de nadere regels voor de uitvoering van dit Verdrag zoals bepaald in artikel 16 van het Verdrag en om de doeltreffendheid ervan te waarborgen;
Beslissen de bevoegde autoriteiten, te weten:
voor Nederland: de minister die het aangaat
en
voor België: de bevoegde Ministers op het federale niveau, en op het niveau van de gedefedereerde entiteiten de bevoegde Ministers van de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, het Waalse Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie
artikel 12 van het Verdrag van Administratieve Schikking betreffende de toepassing van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België voor de ontwikkeling van de samenwerking en van de wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van de sociale zekerheid, Brussel, 28-02-2013">
Artikel 5. Uitvoeringsprocedures inzake invordering en terugvordering zoals bedoeld in artikel 12 van het Verdrag
De bevoegde organen, in voorkomend geval in overleg met de verbindingsorganen, leggen, indien nodig, de uitvoeringsprocedures inzake invordering en terugvordering, zoals bedoeld in
artikel 12 van het Verdrag, vast. Dit zal gebeuren in onderling te sluiten samenwerkingsovereenkomsten, overeenkomstig
artikel 17 van het Verdrag.
Deze procedures kunnen onder meer het volgende betreffen:
1.
de aanstelling, bij de bevoegde organen of verbindingsorganen, van degene die de aanvragen van het bevoegde orgaan of verbindingsorgaan van de andere Verdragsluitende Partij in ontvangst neemt en als contactpersoon fungeert.
2.
de aanvullende procedureregels voor de erkenning en de uitvoering van de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissingen van rechterlijke en overheidsinstanties van de andere partij.
3.
de termijnen waarbinnen de aanvragen en de uitgevoerde procedures inzake invordering en terugvordering behandeld dienen te worden.