I. De beperking van de meldingsplicht
Als
bijlage bij deze circulaire treft u aan de
Regeling beperking meldingsplicht BBSH . Deze
regeling is zowel aangekondigd in
MG 2001-26 van 5 november 2001, als in mijn brief over Bevordering eigen woningbezit van 31 augustus 2001, kenmerk DBD 2001065276 aan de voorzitter van de vaste kamercommissie VROM van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Deze op het
derde lid van artikel 11d van het BBSH gebaseerde
regeling brengt beperkingen aan op de meldingsplicht van door toegelaten instellingen (verder aangeduid als corporaties) en door afzonderlijke organisatieonderdelen van gemeenten (als bedoeld in
artikel 46 van het BBSH) voorgenomen besluiten als bedoeld in het
eerste lid van artikel 11d van het BBSH.
Door deze
regeling geldt de meldingsplicht niet meer voor voornemens van de corporaties tot:
a.
Het vervreemden van een voor verkoop bestemde woongelegenheid, indien de woongelegenheid zal worden bewoond door de eigenaar in de zin van het Burgerlijk Wetboek.
b.
Het vervreemden van een voor verhuur bestemde woongelegenheid, indien de woongelegenheid zal worden bewoond door de eigenaar in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Deze vervreemding moet wel passen binnen de met de gemeente, waar de woongelegenheid is gelegen, schriftelijk gemaakte afspraken als bedoeld in
artikel 25f van het BBSH, voorzover deze afspraken het jaar 2000 of latere jaren betreffen, en indien deze afspraken zowel door het bestuur van de gemeente als door het bestuur van de corporatie vóór de uitvoering ervan schriftelijk bekend zijn gemaakt aan de betrokken inspecteur van de volkshuisvesting dan wel (per 1 januari 2002) aan de directeur Stad en Regio van het Directoraat-Generaal Wonen. Onder een dergelijke prestatieafspraak wordt in dit kader eveneens verstaan door de corporatie geformuleerde en met de gemeente gemaakte concrete verkoopafspraken, welke afspraken door de gemeente schriftelijk zijn geaccordeerd. Zónder deze meldingsplicht kunnen de door de corporaties voorgenomen verkoopplannen sneller worden gerealiseerd, dan mét. Daardoor kan ook sneller worden tegemoet gekomen aan de wensen van de toekomstige eigenaar-bewoners.
Indien over de vervreemding van een voor verhuur bestemde woongelegenheid als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van deze regeling geen prestatieafspraken zijn gemaakt met de betrokken gemeente of deze niet schriftelijk aan de betrokken inspecteur van de volkshuisvesting dan wel (per 1 januari 2002) aan de directeur Stad en Regio van het Directoraat-Generaal Wonen zijn bekendgemaakt, blijft de meldingsplicht onverkort van toepassing.
Daar ik het in het kader van de bevordering van het eigenwoningbezit van belang acht om de gang van zaken per 1 januari 2003 nog meer te vereenvoudigen behoeven voornemens tot verkoop als hiervoor bedoeld ná die datum in geen geval meer te worden gemeld, dus ook niet bij het ontbreken van prestatieafspraken. Bijgevoegde
regeling zal vóór genoemde datum aldus worden aangepast. Ik acht het dan ook zeer raadzaam voor alle gemeenten om telkenjare met de besturen van de corporaties overleg te plegen om te komen tot prestatieafspraken. Op deze wijze behoudt de gemeente voldoende grip op het behoud van de kernvoorraad.
c.
Het vervreemden van andere onroerende zaken dan woongelegenheden.
d.
Het vestigen van een recht van erfpacht, van opstal of van vruchtgebruik op andere onroerende zaken dan woongelegenheden.
Voorts geldt door deze
regeling de meldingsplicht niet meer voor voornemens van de afzonderlijke organisatieonderdelen van de gemeenten tot:
a.
Het vervreemden van al hun woongelegenheden.
b.
Het verrichten van rechtshandelingen als hiervoor bedoeld onder c en d.
Na de inwerkingtreding van deze
regeling behoeven corporaties en afzonderlijke organisatieonderdelen van gemeenten bovengenoemde voornemens niet meer aan mij ter beoordeling voor te leggen.
Omtrent de redenen en achtergronden die hebben geleid tot deze regeling verwijs ik u naar de toelichting op bijgevoegde
regeling .