2.1.1. Algemeen
Met de uitvoering van de wapenwetgeving zijn belast de Minister van Veiligheid en Justitie, de korpschef van de Nationale Politie en de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer (CDIU).Minister van Veiligheid en Justitie
De minister is belast met de uitvoering van de wapenwetgeving. Bepalingen over de uitvoering zijn neergelegd in
paragraaf 10 van de wet. Een belangrijk voorschrift is
artikel 38 dat stelt dat de minister bevoegd is aanwijzingen te geven aan de korpschef, die verplicht is deze op te volgen. Naast de bedoelde algemene aanwijzingen, die zijn opgenomen in de onderhavige circulaire, is de minister bevoegd om in individuele zaken aanwijzingen te geven.Korpschef/Regio Eenheidschefs en andere gemandateerden
Bij de uitvoering van de wet dient de korpschef de aanwijzingen van de Minister van Veiligheid en Justitie te volgen (
artikel 38, tweede lid, WWM). Hieronder dienen zowel algemene als bijzondere aanwijzingen te worden begrepen Voor wat betreft de positie van de korpschef (voorheen ‘de hoofden van plaatselijke politie’ en de korpschefs) wordt in de memorie van antwoord
14[13] het volgende opgemerkt: ‘...de hoofden van plaatselijke politie [korpschef] geen eigen beleid voeren doch ingevolge artikel 38, tweede lid, de aanwijzingen van de Minister van Veiligheid en Justitie dienen te volgen (...). Over de uitvoering van de wet is slechts de Minister van Veiligheid en Justitie tegenover de nationale volksvertegenwoordiging verantwoording schuldig’. In dit kader heeft de Raad van State geoordeeld dat de korpschef geen beroep in kan stellen tegen een besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie
15[14] . De door de korpschef op grond van de
WWM uitgeoefende bevoegdheden worden immers uitgeoefend onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie.
De korpschef heeft de mogelijkheid de uitvoering van zijn taken en bevoegdheden ingevolge de WWM te mandateren aan één of meer ondergeschikten binnen de politie. Daarvoor is een mandaatbesluit van de korpschef noodzakelijk. De korpschef blijft ook na mandatering verantwoordelijk voor de (immers namens hem) genomen beslissingen. Indien het gaat om een formeel besluit, dient in het besluit tot uitdrukking te komen dat de desbetreffende beschikking (zoals de intrekking van een verlof) namens de korpschef is genomen. In het mandaatbesluit politie, zijn de uitvoerende taken door de korpschef gemandateerd aan de politiechefs van de regionale eenheden van politie.
Het ligt voor de hand dat naarmate het besluit ingrijpender is voor de burger, de verantwoordelijkheid daarvoor hoger in de organisatie wordt gelegd. Zo verdient het aanbeveling om de intrekking van een erkenning tenminste op het niveau van de Sectorhoofd van de nationale politie of op vergelijkbaar niveau te doen plaatsvinden.
De wetgever heeft de uitvoering van de
WWM uitdrukkelijk binnen de politieorganisatie gepositioneerd.
Zo is het voor de korpschef niet mogelijk zijn taken en bevoegdheden te mandateren aan een niet-ondergeschikte, bijvoorbeeld aan de burgemeester van een binnen de politieeenheid gelegen gemeente. Dat de
WWM zich tegen een dergelijk mandaat verzet kan worden afgeleid uit de totstandkomingsgeschiedenis van de
Invoeringswet Politiewet 1993 , waarbij de taken en bevoegdheden van het hoofd van plaatselijke politie zijn overgeheveld naar de korpschef. Voorts is ook delegatie van taken en bevoegdheden (overdracht van de formele verantwoordelijkheid) niet mogelijk; de vereiste wettelijke basis in de WWM ontbreekt daarvoor dan ook.Belastingdienst/Douane centrale dienst voor in- en uitvoer
Op grond van
artikel 16, tweede lid, van de WWM is de Belastingdienst/Douane centrale dienst voor in- en uitvoer (CDIU) belast met de verlening van consenten zoals bedoeld in
artikel 14 van de WWM 16[15] . Uitzondering hierop vormen de consenten tot binnenkomen ten behoeve van de krijgsmacht en de overige openbare diensten (bijvoorbeeld de politie). Deze consenten worden – op grond van
artikel 16, eerste lid, van de WWM – verleend door de Minister van Defensie respectievelijk de Minister van Veiligheid en Justitie. Consenten tot uitgaan worden gewoon verleend door de CDIU. In de praktijk komt de verlening van consenten door beide ministers echter niet of nauwelijks voor. Dit is het gevolg van het feit dat de krijgsmacht en de politie (als instituut) op grond van
artikel 3a, eerste en tweede lid, van de WWM zijn uitgezonderd van de consentverplichting. De uitzondering is eveneens van toepassing op personen die van de krijgsmacht of de politie deel uitmaken of daarvoor werkzaam zijn, voor zover dit door de desbetreffende ministers bij regeling is bepaald
17[16] .