Let op. Deze wet is vervallen op 1 juni 2011. U leest nu de tekst die gold op 31 mei 2011.

Circulaire werkwijze in uitleveringszaken

Uitgebreide informatie
Circulaire van de Minister van Justitie aan het College van procureurs-generaal inzake de werkwijze in uitleveringszaken
1. Achtergrond Circulaire
Deze Circulaire beschrijft het proces van de behandeling van verzoeken om uitlevering, waarop de Uitleveringswet van toepassing is. De procesbeschrijving bevat vaste doorlooptijden, voor zover deze niet onder de verantwoordelijkheid van de rechter vallen. De Circulaire is een vervolg op de Circulaire van 1 november 2001. De in 2001 vastgestelde Circulaire maakte deel uit van de maatregelen die de Minister van Justitie in december 2000 naar aanleiding van het ‘Dover-debat’ aan de Tweede Kamer had toegezegd.
Door het EU Kaderbesluit betreffende het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (13 juni 2002) is de procedure van uitlevering tussen de landen van de Europese Unie vervangen door de snellere en eenvoudigere procedure van overlevering. Deze Circulaire ziet niet op de procedure van verzoeken om overlevering op grond van de Overleveringswet . Daarvoor wordt verwezen naar de ‘Voorlopige werkwijze overleveringszaken’, welke bij brief van 13 april 2004 van het College van procureurs-generaal aan de Hoofden van de parketten is verzonden.
2. Behandeling van verzoeken tot voorlopige aanhouding
Een verzoek tot voorlopige aanhouding kan op verschillende wijzen worden ontvangen.a. Via Interpol/Sirene (vooral Europese landen)
Op basis van het Europees Uitleveringverdrag (hierna: EUV) zal meestal het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC) rechtstreeks uit het buitenland via Interpol of SIS een verzoek tot voorlopige aanhouding ontvangen. Het LIRC draagt er zorg voor dat zo spoedig mogelijk het betreffende Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) van het verzoek tot voorlopige aanhouding op de hoogte wordt gesteld. Als het gaat om een opgeëiste persoon wiens verblijfplaats bekend is, beziet het IRC binnen drie dagen na ontvangst van het verzoek tot voorlopige aanhouding in hoeverre voorlopige aanhouding is geïndiceerd en laat het de opgeëiste persoon indien nodig nationaal ter opsporing en aanhouding (OAV) signaleren.b. Via het Ministerie van Justitie (vooral landen buiten Europa)
Indien volgens het toepasselijk verdrag het verzoek tot voorlopige aanhouding via het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Justitie dient te worden ontvangen, zendt de Afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken (hierna: AIRS, deze afdeling is het voormalige Bureau Internationale Rechtshulp in Strafzaken (BIRS)) het verzoek door aan het betreffende IRC. Het IRC draagt er zorg voor dat aan het verzoek, zo mogelijk, uitvoering wordt gegeven, dat daartoe de opgeëiste persoon nationaal OAV wordt gesignaleerd en dat AIRS onverwijld van de aanhouding op de hoogte wordt gesteld. Indien de aanhouding niet binnen vier weken na dagtekening van het verzoek heeft plaatsgevonden dient het IRC AIRS daarvan, onder opgave van reden, te berichten.
2 a. Aanhouding van een vreemdeling
In het geval het verzoek een vreemdeling betreft, vraagt het IRC na aanhouding van de opgeëiste persoon bij de betreffende gemeente de GBA-gegevens van de opgeëiste persoon op en, indien blijkt dat deze niet de Nederlandse nationaliteit heeft, bij de Vreemdelingendienst informatie over diens vreemdelingrechtelijke positie. Het IRC geeft deze informatie door aan AIRS, zodat het Ministerie van Justitie reeds in dit stadium hiervan op de hoogte is en er – zo nodig – bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) nadere inlichtingen over de verblijfsstatus van de opgeëiste persoon kunnen worden opgevraagd. Wanneer het verzoek tot voorlopige aanhouding is gebaseerd op het EUV en de opgeëiste persoon een verblijfsvergunning heeft voor onbepaalde tijd die niet komt te vervallen ten gevolge van een veroordeling in het buitenland en Nederland rechtsmacht heeft, dient de verzoekende staat te garanderen dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland mag ondergaan onder toepassing van de omzettingsprocedure.
3. Voorgeleiding en (schorsing) bevel bewaring
Uiterlijk drie werkdagen na aanhouding van de opgeëiste persoon vordert de officier van justitie diens inbewaringstelling. Hierbij houdt hij rekening met de termijn van voorlopige aanhouding van het toepasselijk verdrag. Wanneer het verzoek tot voorlopige aanhouding is gebaseerd op het EUV dient een bewaring van 20 dagen te worden gevorderd, indien het verzoek bijvoorbeeld is gebaseerd op het bilateraal uitleveringsverdrag met de Verenigde Staten dient een bewaring van 60 dagen te worden gevorderd. Uiterlijk de dag nadat een bevel bewaring is verleend, bericht het IRC binnen 24 uur het LIRC en AIRS over het – al dan niet onmiddellijk geschorste – bevel bewaring. Het LIRC stelt de verzoekende Staat via Interpol of – in toepasselijke gevallen – via het Ministerie van Buitenlandse Zaken op de hoogte en bericht op welke datum het originele uitleveringsverzoek dient te zijn ontvangen.
Gelet op artikel 56, tweede lid van de Uitleveringswet (hierna: Uw) dient de officier van justitie naast inbewaringstelling te allen tijde subsidiair – voor het geval de rechter-commissaris de bewaring niet opportuun acht – een bevel bewaring te vorderen dat onder voorwaarden wordt geschorst. De rechtbank zal vervolgens voordat het onderzoek ter zitting wordt gesloten het geschorste bevel bewaring kunnen omzetten in een geschorst bevel gevangenhouding ( artikel 27 lid 2 Uw). Ofschoon de rechtbank gehouden is hierover ambtshalve te beslissen, is het raadzaam als de officier van justitie zekerheidshalve bij de rechtbank om een (geschorst) bevel gevangenhouding verzoekt. Indien er geen bevel bewaring is verleend zal om een (geschorst) bevel gevangenneming ( artikel 27 lid 1 Uw) worden verzocht. Een geschorste detentietitel herleeft op het moment dat de officier van justitie kennis neemt van de beschikking van de Minister van Justitie (AIRS) waarbij de uitlevering is toegestaan.
Als de bewaring op last van de rechter-commissaris (voorwaardelijk) wordt geschorst, dan dient het IRC het LIRC hieromtrent te informeren, zodat de signalering kan worden gewijzigd in een signalering ter fine van de opsporing verblijfplaats van de opgeëiste persoon. De signalering van een opgeëiste persoon die de beslissing op het uitleveringsverzoek op vrije voeten mag afwachten, dient immers voor Nederland te worden gemarkeerd, om tussentijdse aanhouding te voorkomen.
Het IRC informeert AIRS per omgaande over een schorsing of opheffing van de uitleveringsdetentie. AIRS bericht vervolgens de verzoekende staat, indien toepasselijk via het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
In het geval van een schorsing van de detentie is van belang dat toezicht wordt gehouden op naleving van de eventuele schorsingsvoorwaarden, zodat de opgeëiste persoon bij schending van deze voorwaarden opnieuw kan worden aangehouden.
4. Verkorte procedure
De officier van justitie dient de opgeëiste persoon reeds bij de voorgeleiding te wijzen op de mogelijkheid om door middel van de verkorte procedure te worden uitgeleverd.
Uiterlijk de dag voorafgaande aan de behandeling van het uitleveringsverzoek ter terechtzitting kan de opgeëiste persoon ten overstaan van een rechter-commissaris instemmen met uitlevering via de verkorte procedure. Door instemming met de onmiddellijke uitlevering blijft een behandeling door de rechtbank en de Minister van Justitie achterwege mits de officier van justitie instemt met de verkorte procedure. De officier van justitie kan – zonder het officiële uitleveringsverzoek af te wachten – beslissen tot uitlevering op basis van het verzoek (telex/fax) tot voorlopige aanhouding ( artikel 41 lid 1 Uw).
Na de verklaring van de opgeëiste persoon kan hij nog maximaal 20 dagen gedetineerd blijven ( artikel 44 lid 1 Uw), tenzij deze termijn door de rechtbank in verband met bijzondere omstandigheden wordt verlengd. De feitelijke uitlevering moet derhalve in beginsel binnen 20 dagen plaatsvinden.
5. Ontvangst uitleveringsverzoek
Na ontvangst van het originele uitleveringsverzoek controleert AIRS dit op volledigheid en vraagt zo nodig aanvullende informatie op. Zo vroeg mogelijk zal bijvoorbeeld dienen te worden uitgezocht of de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft dan wel een in de Nederlandse samenleving geïntegreerde vreemdeling is, en dus terugkeergaranties (zie hiervoor onder 2) nodig zijn. Indien dat het geval is, zullen deze garanties meteen worden opgevraagd om later in de procedure tijd te besparen.
Het originele verzoek wordt door AIRS uiterlijk een werkdag na ontvangst naar het IRC gezonden.
6. Behandeling door de rechtbank en uitspraak
Uiterlijk drie werkdagen na ontvangst van het uitleveringsverzoek beveelt de officier van justitie de voortzetting van de vrijheidsbeneming tot het tijdstip waarop de rechtbank over de gevangenhouding beslist ( artikel 22 Uw) en vordert de officier dat de rechtbank het verzoek in behandeling zal nemen ( artikel 23 Uw ). Zodra er een zittingsdatum bekend is, geeft het IRC deze door aan AIRS.
Als de rechtbank tijdens de behandeling om nadere informatie vraagt, kan deze informatie in veel gevallen direct en/of na telefonisch contact met AIRS worden verstrekt. Indien dit niet mogelijk blijkt en de rechtbank de zaak aanhoudt omdat naar haar oordeel aanvullende informatie nodig is, dan informeert het IRC AIRS hierover binnen drie werkdagen. Het is in dit verband aan te bevelen aanstonds na de schorsing een nieuwe zittingsdatum te plannen als de op te vragen informatie snel verkrijgbaar is.
Indien een verdrag daarin voorziet kan de officier van justitie in spoedeisende gevallen, als de overgelegde stukken niet voldoen aan de vereisten van artikel 18 Uw of het toepasselijke verdrag, binnen een door hem gestelde termijn de verzoekende staat gelegenheid bieden tot aanvulling of verbetering ( artikel 19 Uw).
Artikel 30, tweede lid Uw schrijft voor dat de rechtbank onverwijld een gewaarmerkt afschrift van haar uitspraak aan de Minister van Justitie zendt. Los van deze verantwoordelijkheid van de rechtbank dient zekerheidshalve ook het IRC daags na de uitspraak AIRS over deze uitspraak te informeren. Bij een ontoelaatbaarverklaring wordt in onderling overleg bezien of cassatieberoep moet worden ingesteld. Daarbij dient erop te worden gelet dat tijdig (conform artikel 31, vierde lid Uw) de middelen van cassatie worden ingediend.
AIRS beoordeelt of de uitspraak, dan wel het advies, aspecten bevatten die voor het nemen van de latere beschikking van belang zijn en vergaart reeds voor zover mogelijk direct de noodzakelijke informatie. Zo wordt een beroep op de zogeheten hardheidsclausule doorgaans al ten overstaan van de rechtbank gedaan. AIRS beziet reeds nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan of er dan al een noodzaak is om een medisch of psychiatrisch advies op te vragen.
7. Cassatieberoep
Binnen vijf werkdagen na afloop van de cassatietermijn (veertien dagen na de uitspraak) informeert het IRC bij de griffie of beroep in cassatie is ingesteld en bericht dit aan AIRS.
Indien geen cassatieberoep is ingesteld en het dossier tien werkdagen na afloop van de cassatietermijn niet bij AIRS is ontvangen, verzoekt AIRS het IRC met de griffie van de rechtbank in contact te treden opdat het dossier per omgaande naar AIRS wordt gezonden.
Indien wel cassatieberoep is ingesteld, verifieert het IRC of het dossier door de griffie naar de Hoge Raad is gestuurd. Het IRC bericht vervolgens AIRS, dat de verzoekende staat – indien toepasselijk – via het Ministerie van Buitenlandse Zaken inlicht. Indien eerder blijkt dat cassatie is ingesteld, bericht het IRC AIRS binnen vijf werkdagen na kennisname.
8. De beslissing van de Minister van Justitie op het verzoek
Uiterlijk 30 dagen na de ontvangst van het laatste stuk dat bij het nemen van de beslissing op het uitleveringsverzoek moet worden betrokken (dit kan het procesdossier of een advies zijn), zal door AIRS de uitleveringsbeschikking worden geslagen en doorgezonden naar het IRC. Indien de opgeëiste persoon gedetineerd is, geldt een termijn van twee weken waarbinnen de beschikking moet worden geslagen.
AIRS licht de verzoekende staat in over de beschikking, indien toepasselijk via het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
9. De uitvoering van de beschikking van de Minister van Justitie
Het IRC begint uiterlijk twee weken na ontvangst van de beschikking van AIRS met de uitvoering daarvan. Dit begin van uitvoering bestaat uit het betekenen van de beschikking aan de opgeëiste persoon.
Hierbij moeten drie situaties worden onderscheiden:1. De opgeëiste persoon bevindt zich in uitleveringsdetentie.
In dat geval wordt de beschikking hem in handen gesteld in het Huis van Bewaring of de Penitentiaire Inrichting waar hij zich bevindt. Het IRC zorgt voor tijdige verlenging van de detentie ( artikel 38, derde lid, onder d Uw).2. Tegen de opgeëiste persoon is een bevel bewaring of gevangenneming verleend, maar dit bevel is (onder voorwaarden) geschorst.
Bij deze categorie opgeëiste personen die niet zijn gedetineerd, is artikel 56 Uw van belang. Op grond van dit artikel herleeft een geschorst bevel tot vrijheidsbeneming van rechtswege zodra de officier van justitie in kennis is gesteld van de beslissing van de Minister van Justitie waarbij de uitlevering is toegestaan. Dit betekent dat een opgeëiste persoon niet meer in de gelegenheid zal worden gesteld zichzelf te melden, maar steeds onmiddellijk dient te worden aangehouden. Slechts in uitzonderlijke situaties kan hiervan worden afgeweken; de officier van justitie zal in deze gevallen contact opnemen met AIRS.3. De opgeëiste persoon bevindt zich niet in uitleveringsdetentie; evenmin is er sprake van een geschorst bevel.
Voor de feitelijke uitlevering van deze categorie – overigens een minderheid van alle uitleveringszaken – is artikel 40 Uw gewijzigd. De verzoekende staat wordt door het IRC op de dag van aanhouding van de opgeëiste persoon via het LIRC van de aanhouding in kennis gesteld, opdat deze meteen de noodzakelijke vluchten kan boeken voor de opsporingsambtenaren die de opgeëiste persoon komen ophalen.
Bij de kennisgeving van aanhouding geeft het IRC aan dat de opgeëiste persoon binnen zes dagen moet worden opgehaald. Voor zover dit niet haalbaar is, zal – door de verzoekende staat – in elk geval binnen zes dagen uitsluitsel moeten worden gegeven over de termijn waarop de uitlevering wel kan worden gerealiseerd. Hiertoe is van belang dat de detentie slechts door de rechtbank kan worden verlengd, en wel wanneer de uitlevering door bijzondere omstandigheden niet binnen de termijn van 6 dagen heeft kunnen plaatsvinden.
In zowel de onder 2 en 3 omschreven situaties zal de betekening van de beschikking aan de politie moeten worden opgedragen, aangezien de opgeëiste persoon direct bij betekening dient te worden aangehouden.
Daarnaast dient de nationale signalering van de opgeëiste persoon (als de detentie geschorst was) te worden omgezet van ‘opsporen verblijfplaats’ naar ‘opsporing en aanhouding ter fine van uitlevering’.
AIRS zendt aan het IRC een extra afschrift van de beschikking, opdat het IRC onverwijld na aanhouding van de opgeëiste persoon de advocaat van de beschikking in kennis kan stellen.
10. Kort geding
Indien de advocaat van de opgeëiste persoon voornemens is een kort geding in te stellen tegen de beschikking van de Minister van Justitie, dient hij binnen zes dagen na ontvangst van de beschikking AIRS een formele aanzegging en een conceptdagvaarding te doen toekomen. Indien hieraan wordt voldaan, stelt AIRS de opgeëiste persoon in beginsel in de gelegenheid de uitspraak van het geding in eerste aanleg in Nederland af te wachten.
AIRS informeert het IRC telefonisch zodra een advocaat zijn voornemen kenbaar heeft gemaakt een kort geding aanhangig te maken. De opgeëiste persoon dient de uitkomst van een kort geding in detentie af te wachten.
Indien er een kort geding is ingesteld, bericht het IRC het buitenland door tussenkomst van het LIRC (of, in toepasselijke gevallen, het Ministerie van Buitenlandse Zaken ) over het uitstel van de feitelijke uitlevering.
11. Feitelijke uitlevering
Indien er geen kort geding is ingesteld of indien een vordering in kort geding om de uitlevering te verbieden is afgewezen, spant het IRC zich in om met de verzoekende staat een uitlevering binnen zes dagen nadat de beschikking is betekend, te hebben gerealiseerd (zulks in aansluiting op artikel 40 Uw). De uitlevering dient in elk geval uiterlijk binnen een maand te worden geëffectueerd. Binnen twee weken na de feitelijke uitlevering stuurt het IRC een afloopbericht met daarin de datum van de feitelijke uitlevering en de duur van de in Nederland ondergane uitleveringsdetentie naar AIRS.
Inhoudsopgave
1. Achtergrond Circulaire
2. Behandeling van verzoeken tot voorlopige aanhouding
2 a. Aanhouding van een vreemdeling
3. Voorgeleiding en (schorsing) bevel bewaring
4. Verkorte procedure
5. Ontvangst uitleveringsverzoek
6. Behandeling door de rechtbank en uitspraak
7. Cassatieberoep
8. De beslissing van de Minister van Justitie op het verzoek
9. De uitvoering van de beschikking van de Minister van Justitie
10. Kort geding
11. Feitelijke uitlevering
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht