1.
Onze ministers, ieder met betrekking tot de begroting waarover hij het beheer voert, maken over elk jaar de financiële verantwoording op.
2.
De financiële verantwoording bevat:
a.
de rekening van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten, voorzien van een toelichting;
b.
de op deze rekening aansluitende saldibalans per 31 december, voorzien van een toelichting.
3.
De rekening van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten wijst, indien wenselijk in afgeronde bedragen, per begrotingsartikel in elk geval aan:
b.
de onderscheiden wijzigingen in de raming aangebracht bij wet;
c.
het gerealiseerde bedrag.
4.
De toelichting bij de rekening vermeldt met betrekking tot elk begrotingsartikel in elk geval:
a.
een uiteenzetting over het gerealiseerde beleid, waarbij met name aandacht wordt besteed aan afwijkingen en aanpassingen ten opzichte van het voorgenomen beleid;
b.
een uiteenzetting over de gerealiseerde activiteiten, prestaties en effecten, indien deze in belangrijke mate afwijken van de gegevens met betrekking tot de beoogde activiteiten, prestaties en effecten, vermeld in de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot vaststelling van de begroting;
c.
in aansluiting op de splitsing van de begrotingsartikelen, bedoeld in
artikel 7, aanhef en onder d, de uitkomsten met betrekking tot de betrokken artikelonderdelen, waarbij deze uitkomsten worden gesteld naast de ramingen voor het betrokken jaar;
d.
andere cijfermatige gegevens die het inzicht in het gerealiseerde beleid kunnen bevorderen, waaronder in elk geval een overzicht van de verdeling van de bedragen voor loonbijstelling en prijsbijstelling vanuit de administratieve begrotingsartikelen, bedoeld in
artikel 5, negende lid.
5.
Onze ministers zenden de financiële verantwoording, te zamen met de samenvattende rapporten, bedoeld in
artikel 22, vijfde lid, uiterlijk op 23 april van het jaar volgend op het begrotingsjaar aan Onze Minister van Financiën.