Gesloten en geteekend te Meppen den 2den Julij 1824,
bekrachtigd door Z. M. den Koning der Nederlanden,
den 18den Augustus 1824,
en
door Z. M. den Koning van Hanover,
den 24sten September 1824.
Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
En Zijne Majesteit de Koning der vereenigde Rijken van Groot-Brittanje en Ierland, ook Koning van Hanover, Hertog van Brunswijk-Lunenburg, enz., enz., enz.
Noodig geoordeeld hebbende, tot meerdere bevestiging der tusschen de beide Koningrijken der Nederlanden en van Hanover zoo gelukkig bestaande opregte vriendschap en tot onderhouding der rust op de grenzen, dezelve over de geheele linie, waar de beide Rijken aan elkander sluiten, te regelen en vast te stellen, en tevens de tusschen wederzijdsche grensbewoners, wegens wederkeerige betrekkingen, hier en daar bestaande oneenigheden zoo mogelijk te vereffenen, alsmede, ten opzigte der grens-afwaterings-inrigtingen, de voor beide Staten meest doelmatige bepalingen te treffen, hebben met dit oogmerk als Commissarissen benoemd en met de noodige volmagten voorzien, te weten:
Art. 38
Ten einde de tot hiertoe bestaande geschillen, opzigtelijk de door de Wijmeerster Zijlacht, sedert het jaar 1819, ter verbetering van hare hoogstgebrekkige afwatering, noodwendig gobouwde schepmolens, welker uitwerking echter bevonden was voor het Nederlandsch gebied schadelijk te kunnen worden, zoodanig te regelen, dat het dubbeld oogmerk, zoo wel om aan de gemelde Wijmeerster Zijlacht voor altijd eene volkomen vrije ombelemmerde afwatering te verschaffen, als om tevens het Nederlandsch grondgebied voortaan voor alle nadeelige gevolgen daarvan te behoeden, worde bereikt, is men omtrent het navolgende overeengekomen, en is hetzelve vastgesteld geworden, namelijk:
11°.
Na de voltooijing der genoemde werken, zullen twee wederzijdsche commissarissen zich de nieuwe werken op het Nederlandsch en Hanoversch grondgebied, door de respective provinciale autoriteiten, in loco doen aanwijzen, ten einde zich van de vervulling der in deze aangenomen verpligtingen, officieel te overtuigen, en de respective Gouvernementen daarvan verslag te kunnen geven.