Wet van 30 september 2004 tot wijziging van de Wet milieubeheer en enige andere wetten ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU L 275) en de instelling van een emissieautoriteit (Implementatiewet EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is ter implementatie van richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU L 275) in de Wet milieubeheer een regeling te treffen die handel in emissierechten mogelijk maakt, dat de verordening inzake een gestandaardiseerd en beveiligd stelsel van registers als bedoeld in artikel 19, derde lid, van genoemde richtlijn, nadat deze verordening door de Commissie van de Europese Gemeenschappen is vastgesteld en in werking is getreden, moet worden uitgevoerd, en dat het wenselijk is in verband hiermee een zelfstandig bestuursorgaan, genaamd Nederlandse emissieautoriteit, in te stellen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel II
[Wijzigt de Algemene wet bestuursrecht.]
Artikel III
[Wijzigt de Wet op de economische delicten.]
2.
In afwijking van
artikel 16.30, derde lid, van de Wet milieubeheer nemen Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Onze Minister van Economische Zaken het besluit uiterlijk tien weken na de terinzagelegging van het ontwerp.
Artikel VI
Met betrekking tot de eerste planperiode, welke loopt van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007, geldt, in afwijking van
artikel 16.32, tweede lid, van de Wet milieubeheer, dat de toewijzing van broeikasgasemissierechten voor inrichtingen als bedoeld in
artikel 16.25, tweede lid, onder a, van die wet gedeeltelijk kan plaatsvinden in het nationale toewijzingsbesluit, bedoeld in
artikel 16.29, eerste lid, van die wet, dat op bedoelde periode betrekking heeft.
2.
Met betrekking tot de eerste planperiode, welke loopt van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007, geldt dat de toewijzing van broeikasgasemissierechten voor afzonderlijke inrichtingen als bedoeld in
artikel 16.29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer, plaatsvindt onder de voorwaarde dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen ten aanzien van de betrokken inrichting op grond van artikel 27 van de in het eerste lid genoemde richtlijn niet heeft bepaald dat die inrichting tijdelijk buiten de reikwijdte van die richtlijn blijft.
3.
In afwijking van
artikel 16.35, eerste lid, van de Wet milieubeheer geldt met betrekking tot de eerste planperiode, welke loopt van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007, dat de verlening van broeikasgasemissierechten, bedoeld in dat artikellid, in het eerste kalenderjaar van die planperiode aan degene die een inrichting drijft waarvoor in het nationale toewijzingsbesluit, bedoeld in
artikel 16.29, eerste lid, van die wet voor die planperiode met toepassing van het tweede lid voorwaardelijk broeikasgasemissierechten zijn toegewezen, wordt opgeschort met ingang van 1 maart 2005 voorzover op 28 februari 2005 de beslissing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen op het in het eerste lid bedoelde verzoek nog niet is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. De verlening wordt opgeschort tot en met de dag waarop sedert de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van de beslissing op het verzoek twee weken zijn verstreken.
4.
In afwijking van
artikel 16.35, eerste lid, van de Wet milieubeheer worden broeikasgasemissierechten die met toepassing van het tweede lid voorwaardelijk zijn toegewezen, uitsluitend verleend voorzover de Commissie van de Europese Gemeenschappen het verzoek om toepassing van artikel 27 van de in het eerste lid genoemde richtlijn ten aanzien van de betrokken inrichting heeft afgewezen.
2.
Met betrekking tot de eerste planperiode, welke loopt van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007, geldt dat de toewijzing van broeikasgasemissierechten, bedoeld in
artikel 16.32, tweede lid, van de Wet milieubeheer, voor inrichtingen als bedoeld in
artikel 16.25, tweede lid, onder a, van die wet, kan plaatsvinden onder de voorwaarde dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen ten aanzien van de betrokken inrichting op grond van artikel 27 van de in het eerste lid genoemde richtlijn, niet heeft bepaald dat die inrichting tijdelijk buiten de reikwijdte van die richtlijn blijft.
3.
In afwijking van
artikel 16.35, derde lid, van de Wet milieubeheer geldt met betrekking tot de eerste planperiode, welke loopt van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007, dat de verlening van broeikasgasemissierechten, bedoeld in dat artikellid, in het tweede of derde jaar van die planperiode aan degene die een inrichting drijft waarvoor in het besluit, bedoeld in
artikel 16.32, tweede lid, van die wet voor die planperiode met toepassing van het tweede lid voorwaardelijk broeikasgasemissierechten zijn toegewezen, wordt opgeschort met ingang van 1 maart 2006 onderscheidenlijk 1 maart 2007 voorzover op 28 februari 2006 onderscheidenlijk 28 februari 2007 de beslissing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen op dat verzoek nog niet is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. De verlening wordt opgeschort tot en met de dag waarop sedert de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van de beslissing op het verzoek twee weken zijn verstreken. Dit lid is uitsluitend van toepassing op de eerste verlening van broeikasgasemissierechten binnen de planperiode, bedoeld in de eerste volzin, aan degene die een inrichting als bedoeld in die volzin drijft.
4.
In afwijking van
artikel 16.35, derde lid, van de Wet milieubeheer worden broeikasgasemissierechten die met toepassing van het tweede lid voorwaardelijk zijn toegewezen, uitsluitend verleend voorzover de Commissie van de Europese Gemeenschappen het verzoek om toepassing van artikel 27 van de in het eerste lid genoemde richtlijn ten aanzien van de betrokken inrichting heeft afgewezen.
a.
zijn ingeleverd ter voldoening aan het bepaalde bij
artikel 16.37, eerste lid, met betrekking tot de eerste planperiode, welke loopt van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007, en
b.
door het bestuur van de emissieautoriteit zijn ingetrokken.
1.
Indien
artikel I, onderdeel B, en de
artikelen 2.1,
2.3 tot en met 2.16 en
2.16c in
onderdeel C van artikel I van het onderhavige wetsvoorstel, nadat dat tot wet is verheven, later in werking treden dan het tijdstip waarop
artikel I, onderdeel E, van dit wetvoorstel, nadat dat tot wet is verheven, in werking treedt, geldt tot het tijdstip van inwerkingtreding van onderdeel B en de
artikelen 2.1,
2.3 tot en met 2.16 en
2.16c in
onderdeel C van artikel I van dit wetsvoorstel het volgende:
a.
in de
Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelingen wordt in plaats van «emissieautoriteit» telkens gelezen: emissieautoriteit in oprichting, en in plaats van «het bestuur van de emissieautoriteit» telkens: de directeur van de emissieautoriteit in oprichting;
b.
de emissieautoriteit in oprichting, onderscheidenlijk de directeur van de emissieautoriteit in oprichting, zijn bij de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden die aan de emissieautoriteit, onderscheidenlijk aan het bestuur van de emissieautoriteit, bij of krachtens de
Wet milieubeheer zijn opgedragen, werkzaam onder verantwoordelijkheid van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
2.
In het geval, bedoeld in het eerste lid, worden de taken en bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, die zijn uitgevoerd onderscheidenlijk uitgeoefend door de emissieautoriteit in oprichting onderscheidenlijk de directeur van de emissieautoriteit in oprichting, met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van
artikel I, onderdeel B, en de
artikelen 2.1,
2.3 tot en met 2.16 en
2.16c in
onderdeel C van artikel I van het onderhavige wetsvoorstel, nadat dat tot wet is verheven, aangemerkt als taken onderscheidenlijk bevoegdheden die zijn uitgevoerd onderscheidenlijk uitgeoefend door de emissieautoriteit onderscheidenlijk het bestuur van de emissieautoriteit.
Artikel X
[Wijzigt de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus(28 835).]
1.
Indien
artikel I, onderdeel E, eerder in werking treedt dan de
Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb , geldt tot het tijdstip waarop die wet in werking treedt, het volgende:
Gegeven te 's-Gravenhage, 30 september 2004
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ,
Uitgegeven de negentiende oktober 2004
De Minister van Justitie ,