Let op. Deze wet is vervallen op 1 januari 2009. U leest nu de tekst die gold op -.

Invoeringswet Wet werk en bijstand

Uitgebreide informatie
Wet van 9 oktober 2003, houdende invoering van de Wet werk en bijstand (Invoeringswet Wet werk en bijstand)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de invoering van de Wet werk en bijstand en enkele daarmee samenhangende onderwerpen te regelen, zulks onder intrekking van de Algemene bijstandswet, de Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet, de Wet inschakeling werkzoekenden, de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ en het Besluit in- en doorstroombanen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
b. Peildatum: de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand ;
c. Algemene bijstandswet : de Algemene bijstandswet zoals deze luidde op de peildatum;
d. Wet inschakeling werkzoekenden : de Wet inschakeling werkzoekenden zoals deze luidde op de peildatum;
e. Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ : de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ zoals deze luidde op de peildatum;
f. Besluit in- en doorstroombanen : het Besluit in- en doorstroombanen zoals dit luidde op de peildatum;
g. IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ;
h. IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers ;
i. College: het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in de artikelen 10, derde lid, en 40, eerste lid, van de Wet werk en bijstand.
1.
De Algemene bijstandswet , de Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet , de Wet inschakeling werkzoekenden , de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ en het Besluit in- en doorstroombanen worden ingetrokken.
2.
Voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan van de in het eerste lid genoemde wetten of het Besluit in- en doorstroombanen kan bij koninklijk besluit het tijdstip waarop deze vervallen verschillend worden gesteld.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de gevolgen van de toepassing van het tweede lid, waarbij zo nodig kan worden afgeweken van de in dat lid bedoelde artikelen of onderdelen daarvan.
1.
Door het college op grond van de Algemene bijstandswet , de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen genomen besluiten gelden als door hem genomen besluiten op grond van de Wet werk en bijstand .
2.
In afwijking van het eerste lid gelden door het college op grond van de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen ten aanzien van personen die een uitkering ontvangen op grond van de IOAZ of de IOAW genomen besluiten als door hem genomen besluiten op grond van de IOAZ onderscheidenlijk de IOAW .
3.
Onverminderd de artikelen 8 tot en met 12, brengt het college de in het eerste en het tweede lid bedoelde besluiten binnen 24 maanden na de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand in overeenstemming met onderscheidenlijk die wet , de IOAZ of de IOAW , voorzover deze besluiten afwijken van die wetten.
4.
Het college brengt vóór de inwerkingtreding van artikel 23 onderscheidenlijk artikel 24 op grond van de IOAZ of de IOAW genomen besluiten binnen 24 maanden na die inwerkingtreding in overeenstemming met de artikelen 37 en 37a van de IOAZ onderscheidenlijk de IOAW , zoals deze artikelen luiden na de inwerkingtreding van de onderdelen L en M van artikel 23 onderscheidenlijk artikel 24.
5.
In dit hoofdstuk worden onder door het college genomen besluiten op grond van de Algemene bijstandswet , de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen mede verstaan door hem op grond van die wetten of dat besluit met toepassing van artikel 2, tweede lid, na de peildatum genomen besluiten.
Artikel 5. Aanvragen
Op een aanvraag tot het verlenen van bijstand wordt beslist met toepassing van:
a. de Algemene bijstandswet , indien het recht op bijstand ingaat vóór of op de peildatum;
b. de Wet werk en bijstand , indien het recht op bijstand ingaat na de peildatum.
1.
Onze Minister kan de verlening van bijstand aan een Nederlander die zich in het buitenland bevindt voortzetten ten aanzien van:
2.
De in het eerste lid bedoelde bijstand wordt afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende, rekening houdend met het niveau van de noodzakelijke kosten van het bestaan ter plaatse.
3.
Hoofdstuk 2 en de paragrafen 6.1 tot en met 6.5 van de Wet werk en bijstand zijn, voor zover de omstandigheden het toelaten, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat Onze Minister in de plaats treedt van het college.
4.
Zodra ten minste 26 weken zijn verstreken nadat de bijstand die werd verleend op grond van het eerste lid werd beëindigd, is dat lid ten aanzien van het desbetreffende geval niet langer van toepassing.
a. degene die in december 1995 bijstand ontving op grond van artikel 82 of artikel 95 van de Algemene Bijstandswet, welke bijstand niet is geëindigd;
b. degene die op enig moment in de periode van 26 weken onmiddellijk voorafgaand aan 31 december 1995 bijstand ontving op grond van artikel 82 van de Algemene Bijstandswet, welke bijstand in die periode is geëindigd, indien belanghebbende binnen 26 weken na die datum opnieuw bijstand aanvraagt.
Artikel 7. Zelfstandigen
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verlening van bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van de Wet werk en bijstand aan zelfstandigen en aan personen die algemene bijstand ontvangen en voornemens zijn een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen en zich in verband hiermee niet beschikbaar stellen voor arbeid in dienstbetrekking gedurende de voorbereidingsperiode van ten hoogste twaalf maanden, waarbij kan worden afgeweken van de artikelen 9, 10, 11, 32, 34, 40, 41, 45, 77 en de paragrafen 4.2, 6.1, 6.4 en 7.1 van die wet.
Artikel 8. Vermogen
Als het vermogen dat vanaf de bijstandsverlening niet in aanmerking is genomen, bedoeld in artikel 34, vierde lid, van de Wet werk en bijstand, van de belanghebbende aan wie op de peildatum algemene bijstand werd verleend, geldt het bedrag zoals dat laatstelijk vóór of op de peildatum door het college is vastgesteld.
Artikel 9. Vrijlating arbeidsinkomsten
Artikel 43, tweede lid, onderdelen m en n, van de Algemene bijstandswet blijft in het eerste jaar waarop de Wet werk en bijstand betrekking heeft, van toepassing op de belanghebbende van wie op grond van dat artikel op de peildatum inkomsten niet tot zijn middelen werden gerekend, met dien verstande dat het bedrag dat op grond van dat artikel niet tot de middelen wordt gerekend, wordt vermenigvuldigd met:
a. 1, in de eerste tot en met de derde maand na de peildatum;
b. 0,75, in de vierde tot en met de zesde maand na de peildatum;
c. 0,5, in de zevende tot en met de negende maand na de peildatum;
d. 0,25, in de tiende tot en met de twaalfde maand na de peildatum.
1.
De belanghebbende die op de peildatum op grond van artikel 39, tweede lid, van de Algemene bijstandswet recht had op bijzondere bijstand, behoudt dit recht tot het tijdstip dat in de desbetreffende beschikking is bepaald, doch uiterlijk tot een jaar na inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand .
2.
Colleges kunnen ook na de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand bijzondere bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering verstrekken.
3.
In afwijking van artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand, kan, onverminderd het eerste lid, bijzondere bijstand ook aan een persoon van 18 jaar en ouder, doch jonger dan 65 jaar, behorend tot een categorie chronisch zieken of gehandicapten, worden verleend, zonder dat wordt nagegaan of ten aanzien van die persoon kosten in verband met chronische ziekte of handicap ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot bepaalde noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan.
4.
Het derde lid vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
1.
Artikel 50, tweede lid, van de Wet werk en bijstand is tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip niet van toepassing op de belanghebbende die op de peildatum recht had op algemene bijstand en eigenaar was van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woonwagen of bewoond woonschip met bijbehorend erf.
2.
In afwijking van artikel 8 wordt het in de woonwagen of het woonschip met bijbehorend erf gebonden vermogen van de belanghebbende, bedoeld in het eerste lid, met ingang van het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op de waarde ervan op dat tijdstip.
1.
Artikel 20 van de Algemene bijstandswet en artikel 4, vierde lid, laatste volzin, van de Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet blijven van toepassing op bijstand die op de peildatum werd verleend met toepassing van die artikelen.
2.
Indien in de periode tussen de datum van plaatsing van de Wet werk en bijstand in het Staatsblad en de inwerkingtreding van voornoemde wet bijstand is aangevraagd, wordt in voorkomende gevallen de krediethypotheek gevestigd met inachtneming van die wet.
Artikel 13. Verhaal
Tot het tijdstip waarop de artikelen 56, 61 en 62 van de Wet werk en bijstand in werking treden, kunnen kosten van bijstand door het college worden verhaald in de gevallen en overeenkomstig de regels aangegeven in de artikelen 92, tweede en derde lid, tot en met 105 en 141 van de Algemene bijstandswet.
1.
Een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden, een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van die wet en een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 6 van het Besluit in- en doorstroombanen gelden als een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand.
2.
Op dienstbetrekkingen als bedoeld in de Wet inschakeling werkzoekenden blijft titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek alsmede de artikelen 4, tweede, zesde en zevende lid, en 11, aanhef en onderdeel a, van de Wet inschakeling werkzoekenden van toepassing. Op deze dienstbetrekkingen is artikel 134, tweede lid, van de Ambtenarenwet niet van toepassing.
Artikel 16. Meeneemregeling
Het deel van de subsidie, bedoeld in artikel 14 van de Wet inschakeling werkzoekenden, van het kalenderjaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand dat op grond van artikel 18, vierde lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden, wordt toegevoegd aan de subsidie van het daaropvolgende kalenderjaar dan wel in dat jaar wordt besteed aan laatstgenoemde wet of de Wet sociale werkvoorziening , wordt toegevoegd aan de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand, van het eerste kalenderjaar waarop laatstgenoemde wet betrekking heeft, onderscheidenlijk besteed aan de Wet sociale werkvoorziening .
1.
Voor het eerste kalenderjaar waarop de Wet werk en bijstand betrekking heeft, worden de uitkeringen, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van voornoemde wet, vastgesteld binnen vier weken na inwerkingtreding van die wet.
2.
De vaststelling van de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ, voor de in het eerste kalenderjaar na de inwerkingtreding van de artikelen 23 en 24 ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen d en e, van voornoemde wet geldt als de vaststelling van de uitkering, bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de IOAW onderscheidenlijk de IOAZ .
1.
De Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ blijft van toepassing op:
a. de vergoeding van en de uitkering voor vóór de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand ten laste van de gemeente gebleven kosten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de in de aanhef genoemde wet;
b. de vergoeding van vóór de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand gemaakte kosten als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de in de aanhef genoemde wet.
2.
De artikelen 117, 130, 132 en 133 van de Algemene bijstandswet blijven van toepassing op de uitvoering van die wet na de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand .
3.
Hoofdstuk V van de IOAZ onderscheidenlijk de IOAW is van toepassing op:
a. de vergoeding van en de uitkering voor vóór de inwerkingtreding van artikel 23 onderscheidenlijk artikel 24 ten laste van de gemeente gebleven kosten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen d en e, van de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ;
b. de vergoeding van vóór de inwerkingtreding van artikel 23 onderscheidenlijk artikel 24 gemaakte kosten als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel d, van de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ.
1.
Hoofdstuk 3 van de Wet inschakeling werkzoekenden blijft van toepassing op vóór de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand verstrekte subsidie als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van eerstgenoemde wet.
2.
De artikelen 19, 20 en 21 van de Wet inschakeling werkzoekenden blijven van toepassing op de uitvoering van die wet na inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand .
a. vóór de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand verleende subsidie als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van voornoemd besluit;
b. de uitvoering van dat besluit na inwerkingtreding van die wet .
1.
Op een bezwaar- of beroepschrift dat:
a. vóór of op de peildatum is ingediend tegen een door het college op grond van de Algemene bijstandswet , de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist;
b. na de peildatum is ingediend tegen een op grond van de in het eerste lid bedoelde wetten of het Besluit in- en doorstroombanen met toepassing van artikel 2, tweede lid, na de peildatum genomen besluit en waarop nog niet onherroepelijk is beslist op het tijdstip dat de bepaling vervalt op grond waarvan het besluit is genomen;
c. na de peildatum is ingediend en betrekking heeft op bijstandsverlening waarop ingevolge artikel 12, eerste lid, de Algemene bijstandswet van toepassing is;
wordt beslist met toepassing van onderscheidenlijk de Algemene bijstandswet , de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen .
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op verzoeken als bedoeld in artikel 140 van de Algemene bijstandswet en verzoeken om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 22. Toezicht
Onze Minister houdt toezicht op de rechtmatige uitvoering van dit hoofdstuk door het college. De paragrafen 7.2 en 7.3 van de Wet werk en bijstand zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 69. Indexering
Met ingang van de datum van inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand worden de in de hoofdstukken 3 en 4 van voornoemde wet genoemde bedragen en percentages op de in paragraaf 4.2 van die wet voorgeschreven wijze herzien, voorzover de ontwikkeling van het netto minimumloon, de netto aanspraak op minimumvakantiebijslag en het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie, gerekend vanaf 1 januari 2003, daartoe aanleiding geeft. Van de herziene normen en bedragen en van de dag waarop de herziening plaatsvindt, wordt door Onze Minister mededeling gedaan in de Staatscourant.
Artikel 70. Goede invoering
Bij ministeriële regeling kunnen met het oog op de goede invoering van de Wet werk en bijstand regels worden gesteld waarbij zo nodig kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens voornoemde wet of deze wet.
1.
Na inwerkingtreding van artikel 3, vijfde lid, van de Wet werk en bijstand berust het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998 mede op dat artikel.
2.
Na inwerkingtreding van artikel 11, derde lid, van de Wet werk en bijstand berust het Besluit gelijkstelling vreemdelingen Abw, Ioaw, Ioaz, Wvg en Wik mede op dat artikel.
3.
Na inwerkingtreding van artikel 13, derde lid, van de Wet werk en bijstand berust het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid mede op dat artikel.
4.
Na inwerkingtreding van artikel 64, tweede, zevende en achtste lid, van de Wet werk en bijstand berust het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten mede op dat artikel.
5.
Na inwerkingtreding van artikelen 7, zesde lid, en 67, derde lid, van de Wet werk en bijstand berust het Besluit SUWI mede op die artikelen.
6.
Na inwerkingtreding van artikel 37, derde lid, van de Wet werk en bijstand berust het Besluit vaststelling rekenpremie wachtgeldfondsen mede op dat artikel.
Artikel 72. Inwerkingtreding
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld. In het koninklijk besluit wordt zo nodig toepassing gegeven aan artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.
Artikel 73. Citeertitel
Deze wet wordt aangehaald: Invoeringswet Wet werk en bijstand.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 9 oktober 2003
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Uitgegeven de tiende oktober 2003
De Minister van Justitie,
Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk 1. Definities
+ Hoofdstuk 2. Overgangsrecht
+ Hoofdstuk 3. Wijziging van andere wetten
+ Hoofdstuk 4. Overige en slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Parlement
Documenten bij de totstandkoming van (deze versie van) de wet.

Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht