Verlof tot tenuitvoerlegging
Een in een lidstaat gegeven beslissing die daar uitvoerbaar is, kan in een andere lidstaat ten uitvoer worden gelegd, nadat zij daar ten verzoeke van iedere belanghebbende partij uitvoerbaar is verklaard (artikel 38, eerste lid, verordening). Een dergelijke uitvoerbaarverklaring, ook wel verlof tot tenuitvoerlegging genoemd, kan worden verkregen door een verzoek om een verlof tot tenuitvoerlegging te richten aan de voorzieningenrechter van de rechtbank (artikel 39, eerste lid, verordening jo bijlage II van de verordening). In bijlage II van de verordening wordt voor Nederland nog verwezen naar de president van de arrondissementsrechtbank. Aan de Europese Commissie is reeds meegedeeld dat dit gewijzigd dient te worden in de voorzieningenrechter van de rechtbank. Relatief bevoegd is het gerecht van de woonplaats van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd dan wel het gerecht van de plaats waar de tenuitvoerlegging moet geschieden (artikel 39, tweede lid, van de verordening).
Het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging dient te voldoen aan de eisen die door het recht van de aangezochte lidstaat zijn vastgesteld (artikel 40, eerste lid, van de verordening). Hierbij kan worden aangesloten bij artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringswet 1972, wat betekent dat de
artikelen 985 tot en met 991 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet van toepassing zijn. Voor de in artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringswet 1972 opgenomen verwijzing naar artikel 31 van het verdrag kan worden gelezen 'artikel 38 van de verordening'. Uit artikel 2, tweede lid, Uitvoeringswet 1972 vloeit voort dat het verlof tot tenuitvoerlegging bij verzoekschrift kan worden aangevraagd. Dit brengt mee dat op grond van
artikel 261 Rv de regels voor de verzoekschriftprocedure in eerste aanleg van dit wetboek van toepassing zijn, voorzover uit de verordening niet anders voortvloeit.
Artikel 278, eerste lid, Rv bevat de eisen waaraan het verzoekschrift in Nederland dient te voldoen. Het verzoekschrift dient voorts te worden ondertekend (
artikel 278, tweede lid, Rv) en ter griffie te worden ingediend. Aangezien de voorzieningenrechter over het ingediende verzoekschrift dient te beschikken, kan het ook aan hem ter hand worden gesteld.
Bijstand van een procureur is niet vereist onder de in
artikel 93, onder a, Rv bepaalde financiële grens (artikel 2, vierde lid, Uitvoeringswet 1972). Slechts boven deze financiële grens is ondertekening en indiening van het verzoekschrift door een procureur vereist. De
Uitvoeringswet EG-executieverordening zal mogelijk maken dat de indiening van het verzoekschrift niet alleen door een procureur maar ook door een deurwaarder kan geschieden. Tot de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal indiening echter alleen nog door een procureur kunnen plaatsvinden.
Het verzoekschrift dient vergezeld te gaan van de juiste documenten. Indien hieraan niet is voldaan, wordt aan de verzoeker de mogelijkheid van aanvulling geboden (artikel 2, derde lid, Uitvoeringswet 1972). Bij het verzoek dienen ingevolge artikel 40, derde lid, van de verordening de in artikel 53 van de verordening genoemde documenten te worden gevoegd. Dit betreft een expeditie van de beslissing die voldoet aan de voorwaarden die nodig zijn voor haar echtheid, alsmede het in artikel 54 van de verordening bedoelde certificaat, inhoudend het modelformulier inzake rechterlijke beslissingen en gerechtelijke schikkingen van bijlage V van de verordening. Indien het om een authentieke akte gaat, wordt een modelformulier zoals opgenomen in bijlage VI bij de verordening bijgevoegd. Indien een dergelijk certificaat niet wordt overgelegd, kan het gerecht voor de overlegging een termijn bepalen of gelijkwaardige documenten aanvaarden, dan wel, indien dat gerecht zich voldoende voorgelicht acht, van de overlegging vrijstelling verlenen (artikel 55, eerste lid, van de verordening). Het gerecht kan ook verlangen dat van de documenten een vertaling wordt overgelegd. Deze vertaling dient te worden gewaarmerkt door degene die daartoe in de desbetreffende lidstaat gemachtigd is (artikel 55, tweede lid, van de verordening). In Nederland kan een vertaling worden gewaarmerkt door een op grond van de
Wet beëdigde vertalers (Wet van 6 mei 1878, Stb. 30, laatstelijk gewijzigd bij wet van 3 december 1991, Stb. 607), beëdigde vertaler. Ingevolge artikel 56 van de verordening mag geen enkele legalisatie of soortgelijke formaliteit worden geëist met betrekking tot de in artikel 53 en in artikel 55, tweede lid, van de verordening genoemde documenten of de procesvolmacht.
De verzoeker dient binnen het rechtsgebied van het gerecht dat van het verzoek kennis neemt, woonplaats te kiezen (artikel 40, tweede lid, van de verordening). Net als onder het EEX-verdrag wordt in deze stand van de procedure de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, niet gehoord (artikel 41 verordening). De in titel 3 van boek 1 Rv opgenomen bepalingen die betrekking hebben op het oproepen en horen van belanghebbenden, zijn derhalve niet van toepassing.
Uit artikel 3, eerste lid van de Uitvoeringswet 1972 vloeit voort dat de inwilliging van het verzoek door de voorzieningenrechter geschiedt in de vorm van een eenvoudig verlof dat op de overgelegde expeditie van de ten uitvoer te leggen beslissing wordt gesteld. Daarnaast veroordeelt de voorzieningenrechter de schuldenaar in de kosten welke op de afgifte van het verlof zijn gevallen (artikel 3, tweede lid van de Uitvoeringswet 1972).
Wat betreft de op het verzoek gegeven beslissing om een verklaring van uitvoerbaarheid bepaalt artikel 42, eerste lid, van de verordening dat deze beslissing onmiddellijk ter kennis wordt gebracht van de verzoeker op de wijze als bepaald in het recht van de aangezochte staat. In Nederland kan hieraan worden voldaan bij gewone brief, tenzij de rechter anders bepaalt (
artikel 291 jo
271 Rv). De brief zal worden gestuurd naar de plaats waar de verzoeker woonplaats heeft gekozen ingevolge artikel 40, tweede lid, van de verordening. In afwijking van
artikel 290, derde lid, Rv vloeit uit artikel 42 van de verordening en artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringswet 1972 voort dat het origineel van de rechterlijke uitspraak waarop het verlof tot tenuitvoerlegging is geplaatst, wordt verstrekt aan de verzoeker en niet het afschrift daarvan. Ingevolge artikel 42, tweede lid, van de verordening dient de verklaring van uitvoerbaarheid bovendien door de rechtszoekende te worden betekend of meegedeeld aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd en dient zij vergezeld te gaan van de beslissing, indien deze nog niet aan haar is betekend of meegedeeld. In Nederland kan hieraan ook worden voldaan bij gewone brief, tenzij de rechter anders bepaalt (
artikel 291 jo
271 Rv).
Rechtsmiddelen
Elke partij kan ingevolge artikel 43, eerste lid, van de verordening een rechtsmiddel instellen tegen de beslissing op verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid. Onder 'partij' worden alle in het certificaat daartoe aangemerkte personen verstaan. Alle andere belanghebbenden kunnen een executiegeschil voeren op grond van
artikel 438 Rv.
Het in artikel 43 van de verordening bedoelde rechtsmiddel dient in Nederland zowel door de verweerder als door de verzoeker te worden ingediend bij de rechtbank. In bijlage III van de verordening staat nog vermeld dat de verzoeker zijn rechtsmiddel dient in te stellen bij het gerechtshof. Uit een oogpunt van efficiency ligt het echter niet voor de hand om op basis van de vraag welke partij het in artikel 43 van de verordening bedoelde rechtsmiddel instelt, onderscheid te maken in het rechterlijk college waar dit rechtsmiddel aanhangig kan worden gemaakt. De Uitvoeringswet EG-executieverordening gaat daarbij uit van de rechtbank. Aan de Europese Commissie is reeds verzocht bijlage III van de verordening hieraan aan te passen. Aansluiting bij artikel 4 van de Uitvoeringswet 1972 brengt mee dat de voorzieningenrechter van de rechtbank tot wie het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging werd gericht, kennis neemt van het rechtsmiddel, bedoeld in artikel 43 van de verordening.
Een rechtsmiddel tegen de verklaring van uitvoerbaarheid moet binnen één maand na de betekening daarvan worden ingesteld. Deze termijn wordt verlengd tot twee maanden, te rekenen vanaf de dag waarop de beslissing aan de partij in persoon of aan haar woonplaats is betekend indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd woonplaats heeft in een andere lidstaat dan die waar de verklaring van uitvoerbaarheid is gegeven. Verlenging van de termijn op grond van de afstand is niet toegestaan ingevolge artikel 43, vijfde lid, van de verordening.
Aansluiting bij artikel 6, eerste lid van de Uitvoeringswet 1972, brengt mee dat de termijn voor de verzoeker voor het instellen van een rechtsmiddel een maand bedraagt, te rekenen vanaf de dag van de beslissing waarbij het verlof is geweigerd. Zulks zal ook in de
Uitvoeringswet EG-executieverordening worden bepaald.
De behandeling van het rechtsmiddel geschiedt ingevolge artikel 43, derde lid, van de verordening volgens de regels van de procedure op tegenspraak. Hieruit vloeit voort dat de dagvaardingsprocedure moet worden gevolgd. In de
Uitvoeringswet EG-executieverordening zal expliciet worden bepaald dat de procedure in eerste aanleg onderscheidenlijk in cassatie, wordt ingeleid door een dagvaarding.
Tegen de op het rechtsmiddel gegeven beslissing kunnen slechts de in bijlage IV van de verordening genoemde middelen worden aangewend (artikel 44 verordening). Voor Nederland is dit beroep in cassatie bij de Hoge Raad. Wat betreft de termijn waarbinnen dit beroep moet worden ingesteld, kan artikel 5 van de Uitvoeringswet 1972 overeenkomstig worden toegepast. Het beroep in cassatie dient derhalve binnen een maand na de dagtekening van het op het rechtsmiddel gewezen vonnis van de rechtbank worden ingesteld.
Het gerecht dat oordeelt over het rechtsmiddel kan de verklaring van uitvoerbaarheid slechts weigeren of intrekken op grond van een van de in de artikelen 34 en 35 gegeven gronden. In geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in den vreemde gegeven beslissing (artikel 45, tweede lid, van de verordening).
Griffierechten
Artikel 52 van de verordening bepaalt dat in de aangezochte lidstaat ter zake van de procedure tot verlening van een verklaring van uitvoerbaarheid geen belasting, recht of heffing, evenredig aan het geldelijke belang van de zaak mag worden geheven. In de procedure om een verlof tot tenuitvoerlegging te krijgen, dient eerst een verzoekschrift bij de voorzieningenrechter van de rechtbank te worden ingediend. Ingevolge
artikel 14, derde lid, van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz) geldt hiervoor een vast bedrag voor het griffierecht, hetgeen overeenstemt met artikel 52 van de verordening. Voor het rechtsmiddel bij de rechtbank en voor cassatie zou, indien uit de verordening niet anders voortvloeit, ingevolge
artikel 2, tweede lid, onder c en d, respectievelijk derde lid, onder c en d, Wtbz echter een griffierecht worden geheven dat afhankelijk is van het geldelijke belang van de zaak. Om strijd met artikel 52 van de verordening te voorkomen zal de
Uitvoeringswet EG-executieverordening bepalen dat voor de toepassing van de
Wtbz de vordering wordt geacht geen eis tot betaling van een bepaalde geldsom te zijn. Indien het rechtsmiddel bij de rechtbank wordt ingesteld, zal derhalve
artikel 2, tweede lid, onder a, b of e, van de Wtbz van toepassing zijn. Indien cassatie wordt ingesteld, zal
artikel 2, derde lid, onder a, b of e van de Wtbz van toepassing zijn. Tot de inwerkingtreding van de
Uitvoeringswet EG-executieverordening vloeit uit de verhouding tussen de Verordening en de
Wtbz hetzelfde voort.