1.
De voorzitter van een vertegenwoordigend orgaan verleent aan een lid van dat orgaan dat is toegelaten op diens verzoek tijdelijk ontslag wegens zwangerschap en bevalling op de in het verzoek vermelde dag die ligt tussen ten hoogste zes en ten minste vier weken voor de vermoedelijke datum van de bevalling die blijkt uit een door het lid overgelegde verklaring van een arts of verloskundige. Aan het verzoek, bedoeld in de eerste volzin, wordt niet voldaan, indien het tijdstip waarop het verzoek wordt gedaan ligt binnen een periode van zestien weken voor het einde van de zittingsduur als bedoeld in
hoofdstuk C.
2.
De voorzitter van een vertegenwoordigend orgaan verleent aan een lid van dat orgaan op diens verzoek tijdelijk ontslag, indien het lid wegens ziekte niet in staat is het lidmaatschap uit te oefenen en blijkens de verklaring van een arts aannemelijk is dat hij de uitoefening van het lidmaatschap niet binnen acht weken zal kunnen hervatten. Het tijdelijk ontslag gaat in op de dag na de bekendmaking van de beslissing op het verzoek. Aan het verzoek, bedoeld in de eerste volzin, wordt niet voldaan, indien het tijdstip waarop het verzoek wordt gedaan ligt binnen een periode van zestien weken voor het einde van de zittingsduur als bedoeld in
hoofdstuk C.
3.
Het lidmaatschap van het lid aan wie tijdelijk ontslag als bedoeld in het eerste lid of tweede lid is verleend, herleeft van rechtswege met ingang van de dag waarop zestien weken zijn verstreken sinds de dag van ingang van het tijdelijk ontslag.
4.
Aan een lid van een vertegenwoordigend orgaan wordt ten hoogste drie maal per zittingsperiode tijdelijk ontslag als bedoeld in het eerste of het tweede lid verleend.
1.
De voorzitter van het vertegenwoordigend orgaan beslist op een verzoek tot tijdelijk ontslag als bedoeld in
artikel X 10, eerste of tweede lid, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op de veertiende dag na indiening van het verzoek.
3.
Een beslissing tot tijdelijk ontslag bevat de dag van ingang van het ontslag.
4.
De voorzitter van het vertegenwoordigend orgaan geeft van een beslissing tot tijdelijk ontslag onverwijld kennis aan de voorzitter van het centraal stembureau.
1.
De voorzitter van het centraal stembureau benoemt een vervanger voor de plaats die is opengevallen als gevolg van een tijdelijk ontslag als bedoeld in deze paragraaf. De
hoofdstukken V en
W zijn van toepassing, met dien verstande dat in afwijking van
artikel V 2, eerste lid, de benoeming uiterlijk op de tiende dag na de dagtekening van de kennisgeving van benoeming wordt aangenomen.
2.
Degene die als vervanger is benoemd, houdt op lid te zijn met ingang van de dag waarop zestien weken zijn verstreken sinds de dag van ingang van het tijdelijk ontslag, onverminderd de mogelijkheid dat het vervangende lidmaatschap ingevolge deze wet op een eerder tijdstip eindigt.
3.
Indien de vervanger van het lid van een vertegenwoordigend orgaan aan wie tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, voortijdig ontslag neemt, dan wel wordt benoemd tot lid van het vertegenwoordigend orgaan voor een plaats die is opengevallen anders dan als gevolg van een tijdelijk ontslag, benoemt de voorzitter van het centraal stembureau een nieuwe tijdelijke vervanger voor de resterende periode van het tijdelijk ontslag.