1.
Wanneer, anders dan bij de vaststelling van de uitslag van een verkiezing, in een opengevallen plaats moet worden voorzien, verklaart de voorzitter van het centraal stembureau bij een met redenen omkleed besluit, uiterlijk op de veertiende dag nadat dit te zijner kennis is gekomen, benoemd de daarvoor in aanmerking komende kandidaat die in de volgorde, bedoeld in
artikel P 19 dan wel
artikel U 15, tweede lid, het hoogst is geplaatst op de lijst waarop degene die moet worden opgevolgd, is gekozen. Indien het lid in wiens plaats moet worden voorzien, ontslag heeft genomen met ingang van een bepaald tijdstip, vangt de termijn, bedoeld in de eerste volzin, aan op dat tijdstip.
2.
Indien een plaats openvalt die door toepassing van
artikel P 16, tweede lid, was vervuld, verklaart de voorzitter van het centraal stembureau, in afwijking van het eerste lid, benoemd de daarvoor in aanmerking komende kandidaat op de lijst waaraan ingevolge
artikel P16, tweede lid , een zetel was onthouden.
3.
Indien de lijst, bedoeld in het eerste lid, deel uitmaakt van een lijstengroep en op een of meer andere lijsten of stellen gelijkluidende lijsten van die groep kandidaten voorkomen die op de gezamenlijke lijsten waarop zij voorkomen, een aantal stemmen hebben verkregen groter dan 25% van de kiesdeler, doch die niet met toepassing van
artikel P 15 zijn gekozen, verklaart de voorzitter van het centraal stembureau, in afwijking van het eerste lid, benoemd diegene van deze kandidaten op wie het grootste aantal stemmen is uitgebracht.
4.
Indien het de opvolging van een lid van een gemeenteraad met minder dan negentien zetels betreft, wordt bij de toepassing van het derde lid de helft van de kiesdeler in aanmerking genomen in plaats van 25% van de kiesdeler.
5.
Indien een plaats openvalt die door toepassing van het derde lid was vervuld en dat lid niet opnieuw moet worden toegepast, verklaart de voorzitter van het centraal stembureau benoemd de daarvoor in aanmerking komende kandidaat op de lijst waaraan ingevolge het derde lid een zetel was onthouden.
6.
Bij ministeriële regeling wordt een model vastgesteld voor het besluit van de voorzitter van het centraal stembureau ter benoeming van een lid van een vertegenwoordigend orgaan, noodzakelijk geworden door:
a.
het niet-aannemen van de benoeming door een kandidaat;
b.
het niet-toelaten als lid van een kandidaat, of
c.
het openvallen van een plaats in dat orgaan.