1.
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere hier te lande woonachtige vreemdelingen dan de in het tweede lid bedoelde voor de toepassing van deze wet met een Nederlander gelijk worden gesteld:
a.
ter uitvoering van een verdrag dan wel van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, of
4.
Het recht op bijstand komt de echtgenoten gezamenlijk toe, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft.
Artikel 12. Onderhoudsplicht ouders
Een persoon van 18, 19 of 20 jaar heeft recht op bijzondere bijstand voorzover zijn noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de bijstandsnorm en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:
a.
de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of
b.
hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken.
1.
Geen recht op bijstand heeft degene:
a.
aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen;
b.
die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel;
c.
die zijn militaire of vervangende dienstplicht vervult;
d.
die wegens werkstaking of uitsluiting niet deelneemt aan de arbeid, voorzover diens gebrek aan middelen daarvan het gevolg is;
e.
die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland;
f.
die jonger is dan 18 jaar;
g.
die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
2.
Geen recht op algemene bijstand heeft degene:
a.
van 18, 19 of 20 jaar die in een inrichting verblijft;
c.
die jonger is dan 27 jaar en uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen en:
1°.
in verband daarmee aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de
Wet op de studiefinanciering 2000 , dan wel
2°.
in verband daarmee geen aanspraak heeft op studiefinanciering en dit onderwijs niet volgt;
d.
die jonger is dan 27 jaar en uit wiens houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen, bedoeld in
artikel 9, eerste lid, of
artikel 55 niet wil nakomen.
3.
Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt buiten een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden of een inrichting als bedoeld in
artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Het eerste lid, onderdelen a en b, is voor zover het het recht op bijzondere bijstand betreft, niet van toepassing op de persoon aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen op grond van de
Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen , dan wel van
artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht of, na ontslag van alle rechtsvervolging, van artikel 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en op de persoon die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende maatregel op grond van die artikelen.
4.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel e, geldt voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, een periode van dertien weken.
a.
de voldoening aan alimentatieverplichtingen;
b.
de betaling van een boete;
c.
geleden of toegebrachte schade;
d.
vrijwillige premiebetaling in het kader van een publiekrechtelijke verzekering;
e.
kosten van medische handelingen en verrichtingen die gerekend kunnen worden tot de ontwikkelingsgeneeskunde als bedoeld in de
Wet op bijzondere medische verrichtingen , of wanneer zodanige medische behandelingen en verrichtingen buiten Nederland plaatsvinden.
Artikel 15. Voorliggende voorziening
Geen recht op bijstand bestaat voorzover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
1.
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.