1.
Het college verhoogt de norm, bedoeld in
artikel 21, onderdelen a en b, met een toeslag voorzover de belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. Deze kosten kunnen in ieder geval niet geheel of gedeeltelijk gedeeld worden met thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in
artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.
2.
De toeslag bedraagt ten hoogste € 227,11 [Red: per 1 juli 2013: € 264,71] per kalendermaand.
Artikel 27. Woonsituatie
Het college kan de norm, bedoeld in de
artikelen 20 en
21, of de toeslag, bedoeld in
artikel 25, lager vaststellen voorzover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.
Artikel 28. Schoolverlaters
Het college kan voor de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, de norm of de toeslag, bedoeld in
artikel 25, gedurende zes maanden na het tijdstip van die beëindiging lager vaststellen, indien voor het onderwijs of de beroepsopleiding aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de
Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van
hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
1.
Het college kan de toeslag, bedoeld in
artikel 25, voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend vaststellen voor zover het van oordeel is dat, gezien de hoogte van het minimumjeugdloon, de hoogte van deze toeslag een belemmering kan vormen voor de aanvaarding van arbeid.
1.
In de verordening, bedoeld in
artikel 8, eerste lid, onderdeel c, stelt de gemeenteraad vast voor welke categorieën de norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.
2.
In deze verordening stelt de gemeenteraad in elk geval vast dat:
a.
onverminderd de
artikelen 27 en
28, de toeslag, bedoeld in
artikel 25, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of met thuisinwonende kinderen als bedoeld in artikel 25, eerste lid, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het in dat artikel genoemde maximumbedrag;
4.
Verhoging of verlaging van de norm of afwijkende vaststelling van de toeslag vindt plaats onverminderd
artikel 18, eerste lid.