3.
Indien bij de beoordeling van het recht op bijstand blijkt dat het door een belanghebbende verstrekte adres van hemzelf, van zijn echtgenoot of van een kind afwijkt van het adres waaronder de betrokkene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, schort het college de betaling van de bijstand op.
4.
Geen opschorting vindt plaats indien:
a.
de afwijking redelijkerwijs geen gevolgen kan hebben voor het recht op of de hoogte van de bijstand;
b.
de belanghebbende van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt;
c.
daarvoor naar het oordeel van het college dringende redenen aanwezig zijn.
5.
Het college doet schriftelijk mededeling van de opschorting, bedoeld in het derde lid, aan de belanghebbende en stelt hem daarbij in de gelegenheid de in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens opgenomen adresgegevens te doen aanpassen binnen een door het college te stellen termijn.
6.
De opschorting wordt beëindigd zodra het aan het college gebleken is dat de afwijking niet meer bestaat. Indien de afwijking ook na de krachtens het vijfde lid gestelde termijn nog bestaat, herziet het college het besluit tot toekenning van de bijstand of trekt het dit in met ingang van de eerste dag waarop de betaling van de bijstand is opgeschort.
2.
Indien het een aanvraag betreft van andere dan algemene bijstand dan wel van algemene bijstand aan een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt die in een inrichting verblijft of zonder adres is als bedoeld in
artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt, in afwijking van het eerste lid, de aanvraag ingediend bij het college.
3.
De gemeenteraad kan, in overeenstemming met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bij verordening categorieën van aanvragen vaststellen die, in afwijking van het tweede lid, bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen worden ingediend.
4.
Een aanvraag van algemene bijstand die alleen ziet op alleenstaanden en alleenstaande ouders jonger dan 27 jaar en gehuwden waarvan beide echtgenoten jonger dan 27 jaar zijn wordt niet eerder ingediend dan vier weken na de melding, bedoeld in artikel 44, en wordt niet eerder dan vier weken na die melding door het college in behandeling genomen.
5.
Indien tot de personen voor wie bijstand is aangevraagd een of meer personen jonger dan 27 jaar behoren, worden documenten verstrekt die het college kunnen helpen bij de beoordeling of die personen jonger dan 27 jaar nog mogelijkheden hebben binnen het uit ‘s Rijks kas bekostigde onderwijs.
6.
De personen, bedoeld in het vierde lid, die recht hebben op een uitkering op grond van de
Werkloosheidswet , kunnen zich al melden om bijstand aan te vragen vanaf de dag gelegen vier weken voordat het recht op die uitkering eindigt.
7.
De documenten, bedoeld in het vijfde lid, worden verstrekt:
a.
indien het vierde lid van toepassing is: bij de aanvraag van algemene bijstand;
b.
indien het vierde lid niet van toepassing is: binnen vier weken na de melding, bedoeld in
artikel 44.
a.
die na een verzoek van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen op uitnodiging van de Nederlandse regering in Nederland verblijft; of
1°.
een verblijfsvergunning is verleend en naar het oordeel van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers passende huisvesting buiten de opvangvoorziening is gerealiseerd; of
2°.
bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning als bedoeld in
artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 hebben ingediend onder een beperking verband houdend met gezinshereniging met een asielzoeker aan wie verstrekkingen als bedoeld in
artikel 3, derde lid van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers worden geboden, naar het oordeel van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd, kan het college op verzoek van die vreemdeling bij wijze van voorschot algemene bijstand in de vorm van een renteloze geldlening verlenen na de melding, bedoeld in
artikel 44, indien onevenredig bezwarende individuele omstandigheden daartoe noodzaken en zolang het recht op algemene bijstand niet is vastgesteld.
10.
In de aanvraag verleent belanghebbende het college een machtiging om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand.
1.
Indien doorzending van de aanvraag naar het college van een andere gemeente heeft plaatsgevonden en dit van oordeel is dat het evenmin de aanvraag dient te behandelen, terwijl geen zekerheid kan worden verkregen over de in
artikel 40 bedoelde woonplaats, draagt het college dat de doorgezonden aanvraag heeft ontvangen er zorg voor dat het geschil aanhangig wordt gemaakt.
2.
In afwachting van een beslissing inzake een geschil over toepassing van het eerste lid bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende werkelijk verblijft.
3.
Kosten van bijstand verleend ingevolge het tweede lid worden vergoed door het college van de gemeente waarvan de taak is waargenomen.
1.
Het college stelt het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast.
2.
De bijstand wordt door de echtgenoten gezamenlijk aangevraagd dan wel door een van hen met schriftelijke toestemming van de ander.
3.
Het college stelt het recht op bijstand ambtshalve vast indien een van de echtgenoten niet met de aanvraag instemt, doch bijstandsverlening, gezien de belangen van de overige gezinsleden, niettemin geboden is.
4.
Het college houdt, indien
artikel 41, vierde lid, van toepassing is, bij de vaststelling van het recht op algemene bijstand rekening met de houding en gedragingen van de meerderjarige personen die ten tijde van de aanvraag van algemene bijstand jonger dan 27 jaar zijn gedurende de vier weken na de melding, bedoeld in
artikel 44.
5.
Indien
artikel 41, vierde lid, niet van toepassing is, beoordeelt het college in ieder geval de houding en gedragingen gedurende de vier weken na de melding, bedoeld in
artikel 44, van de meerderjarige personen die ten tijde van de aanvraag van algemene bijstand jonger dan 27 jaar zijn.