1.
Tenzij in deze wet anders is bepaald, wordt de bijstand verleend om niet.
2.
Bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien:
a.
redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien;
b.
de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;
c.
de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betreft;
d.
het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft.
3.
Het college kan aan het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening verplichtingen verbinden die zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan deze bijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen.
4.
Het college verstrekt bijzondere bijstand als bedoeld in
artikel 35, vijfde lid, in natura, tenzij dit naar het oordeel van het college leidt tot een ondoelmatige uitvoering van dat lid.
5.
Indien de persoon aan wie bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend algemene bijstand of een uitkering op grond van de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers , de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of het
Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 ontvangt, is het college bevoegd tot verrekening van die geldlening met die algemene bijstand of uitkering.
a.
in de vorm van borgtocht, indien het verzoek van de belanghebbende tot verlening van een saneringskrediet is afgewezen vanwege diens beperkte mogelijkheden tot terugbetaling en de borgtocht noodzakelijk is om de krediettransactie alsnog doorgang te doen vinden door een:
1°.
gemeentelijke kredietbank als bedoeld in de
Wet op het financieel toezicht ;
2°.
een financiële onderneming die ingevolge de
Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, indien de gemeente niet is aangesloten bij een gemeentelijke kredietbank dan wel daarmee geen relatie onderhoudt;
b.
indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt.
1.
De belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf, heeft recht op bijstand voor zover tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring, van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd.
2.
Indien voor de belanghebbende, bedoeld in het eerste lid, recht op algemene bijstand bestaat, heeft die bijstand de vorm van een geldlening:
a.
indien de bijstand over een periode van een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag waarover bijstand wordt verleend, naar verwachting meer bedraagt dan het netto minimumloon, bedoeld in
artikel 37, eerste lid; en
1.
Bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.
2.
Indien een geldlening als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt, stemt het college de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing mede af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
1.
Het college verleent uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag en vervolgens telkens uiterlijk na vier weken, bij wijze van voorschot algemene bijstand in de vorm van een renteloze geldlening, zolang het recht op algemene bijstand niet is vastgesteld. De eerste zin is niet van toepassing indien:
a.
de belanghebbende de voor de vaststelling van het recht op algemene bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent;
b.
bij de aanvraag duidelijk is dat geen recht op algemene bijstand bestaat.
2.
De hoogte van het in het eerste lid bedoelde voorschot bedraagt in ieder geval 90% van de hoogte van de algemene bijstand, bedoeld in
artikel 19, tweede lid.
3.
Het college is bevoegd om bij wijze van voorschot bijzondere bijstand te verlenen in de vorm van een renteloze geldlening.
4.
Indien bijstand wordt verleend over een periode waarover met toepassing van het eerste lid een voorschot is verleend, kan deze bijstand zonder machtiging van de belanghebbende worden verrekend met dit voorschot.
1.
Indien algemene bijstand wordt verleend over een periode, waarover een uitkering op grond van de
Werkloosheidswet , de
Ziektewet , de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen , de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering , de
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen , de
Wet inkomensvoorziening oudere werklozen of de
Toeslagenwet of een inkomensvoorziening op grond van de
Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten als voorschot op grond van
artikel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht betaalbaar is gesteld en dit voorschot door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt teruggevorderd, kan deze bijstand zonder machtiging van de belanghebbende tot het bedrag van dit voorschot aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen worden betaald.
2.
In het geval, bedoeld in het eerste lid, vergoedt de gemeente aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tevens de over de te verlenen bijstand verschuldigde loonbelasting, premies volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in
artikel 42 van de Zorgverzekeringswet.
1.
Onverminderd
30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in
artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in
artikel 35 van die wet, alsmede uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing.
2.
In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende verzoeken aan te tonen dat:
b.
de feitelijke woonsituatie van hemzelf, van zijn meerderjarige gezinsleden of van zijn ten laste komende kinderen in overeenstemming is met het door hem verstrekte adres van hemzelf, zijn meerderjarige gezinsleden of van zijn ten laste komende kinderen;
c.
hij of het gezin waartoe hij behoort de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander.
Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen biedt het college bij die verzoeken de belanghebbende aan met diens toestemming zijn woning binnen te treden.
3.
Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een alleenstaande of een alleenstaande ouder is waarop de norm, bedoeld in
artikel 20, eerste lid, of
artikel 22, onderdeel a, respectievelijk artikel 20, tweede lid, of artikel 22, onderdeel b, van toepassing is, kent het college, onverminderd de toepassing van
artikel 27, de uitkering toe respectievelijk herziet het de uitkering overeenkomstig de volgende norm:
c.
indien de belanghebbende zich in de leeftijdscategorie van 65 jaar of ouder bevindt; de helft van de norm, bedoeld in
artikel 22, onderdeel c.
4.
Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een alleenstaande ouder is waarop de norm, bedoeld in
artikel 20, tweede lid, of
artikel 22, onderdeel b, van toepassing is maar hij wel heeft aangetoond dat hij een of meer tot zijn last komende kinderen heeft kent het college, onverminderd de toepassing van
artikel 27, de uitkering toe respectievelijk herziet het de uitkering overeenkomstig de volgende norm:
c.
indien de belanghebbende zich in de leeftijdscategorie van 65 jaar of ouder bevindt; de helft van de norm, bedoeld in
artikel 22, onderdeel c.
6.
Indien de belanghebbende niet desgevraagd de woonsituatie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, aantoont op de wijze bedoeld in de laatste zin van dat lid, schort het college de betaling van de bijstand op, niet dan nadat het college aan belanghebbende gelegenheid heeft gegeven op andere wijze aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenkomt met het verstrekte adres, indien daartoe niet eerder aan belanghebbende gelegenheid is geboden.
8.
Indien de belanghebbende niet desgevraagd zijn situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, aantoont, zijn de artikelen
artikel 25 en
30, tweede lid, niet van toepassing en wordt de norm overeenkomstig
artikel 26 verlaagd.
9.
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening van de bijstand.
10.
De voordracht voor een krachtens het eerste lid, derde zin, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
1.
Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a.
vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b.
vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2.
Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3.
Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, kan het college een dergelijk besluit herzien of intrekken:
b.
indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4.
Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Artikel 55. Nadere verplichtingen
Naast de verplichtingen die ingevolge
hoofdstuk 2 in elk geval aan de bijstand verbonden zijn, dan wel daaraan door het college verbonden worden, kan het college vanaf de dag van melding als bedoeld in
artikel 44, tweede lid, verplichtingen opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling, dan wel die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot zijn vermindering of beëindiging. Een verplichting kan, op advies van een arts, inhouden het zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.
1.
Het instellen van een verzoek tot toekenning van een uitkering tot levensonderhoud voor kinderen verschuldigd krachtens
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek kan door het college als verplichting aan de bijstand worden verbonden, indien de belanghebbende hierop aanspraak heeft.
2.
Indien het college de in het eerste lid genoemde verplichting oplegt, dient de belanghebbende zelf een verzoek terzake in bij een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen instelling.
a.
aan de bijstand de verplichting verbinden dat de belanghebbende eraan meewerkt dat het college in naam van de belanghebbende noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand verricht;
b.
de bijstand in natura verstrekken.
2.
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
a.
anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
b.
in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;
c.
voortvloeit uit gestelde borgtocht;
d.
ingevolge
artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;
e.
anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of
f.
anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
1°.
de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in
paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken;
2°.
bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.
3.
Indien een gemeente ingevolge
artikel 42, derde lid, gehouden is kosten van bijstand over een bepaalde periode aan een andere gemeente te vergoeden, geschiedt de terugvordering over die periode, voorzover zij nog niet heeft plaatsgehad, door het college van eerstgenoemde gemeente.
4.
Het college is bevoegd tot verrekening van in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand.
5.
Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de
Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.
6.
Terugvordering als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.
7.
In afwijking van het eerste lid kan het college besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering als bedoeld in het eerste lid af te zien, indien de persoon van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd:
a.
gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b.
gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c.
gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d.
een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.
8.
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
1.
Onverminderd
artikel 58 kunnen kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden worden teruggevorderd.
3.
De in het eerste en tweede lid bedoelde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd.
1.
De persoon van wie kosten van bijstand worden teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor terugvordering op grond van deze paragraaf van belang zijn.
2.
Het college kan de kosten van de bijstand, bedoeld in de
artikelen 58 en
59 invorderen bij dwangbevel.
3.
Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de
artikelen 58, met uitzondering van het eerste lid, en
59 worden teruggevorderd algemene bijstand of een uitkering op grond van de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ontvangt, is het college bevoegd tot verrekening van die kosten met die algemene bijstand of uitkering.
4.
Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de
artikelen 58, eerste lid, worden teruggevorderd dan wel verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete algemene bijstand of een uitkering op grond van de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ontvangt, verrekent het college die kosten en bestuurlijke boete met die algemene bijstand of uitkering.
1.
Indien degene van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd dan wel die verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete algemene bijstand of een uitkering op grond van de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozen werknemers of de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ontvangt van het college van een andere gemeente dan het college dat de kosten van bijstand terugvordert of de bestuurlijke boete heeft opgelegd, betaalt het college van die andere gemeente, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, het bedrag van de terugvordering of de bestuurlijke boete uit de algemene bijstand of de uitkering op verzoek aan het college dat de kosten van bijstand terugvordert of de bestuurlijke boete heeft opgelegd.
2.
Indien degene van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd dan wel die verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete een uitkering ontvangt op grond van de
Werkloosheidswet , de
Wet inkomensvoorziening oudere werklozen , de
Ziektewet , de
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen , de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen , de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering , de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen , de
Wet arbeid en zorg of de
Toeslagenwet of inkomensondersteuning ontvangt op grond van de
Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van belanghebbende, het bedrag van de terugvordering of de bestuurlijke boete uit de uitkering of de inkomensondersteuning op verzoek aan het college dat de kosten van bijstand terugvordert of de bestuurlijke boete heeft opgelegd.
3.
Indien degene van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd dan wel die verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete een uitkering ontvangt op grond van de
Algemene Ouderdomswet of de
Algemene nabestaandenwet betaalt de Sociale verzekeringsbank, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van belanghebbende, het bedrag van de terugvordering of de bestuurlijke boete uit de uitkering op verzoek aan het college dat de kosten van bijstand terugvordert of de bestuurlijke boete heeft opgelegd.
4.
Indien de kosten van bijstand worden teruggevorderd danwel een bestuurlijke boete is opgelegd door de Sociale verzekeringsbank is het eerste tot en met het derde lid van overeenkomstige toepassing.
1.
Bij de verrekening, bedoeld in
artikel 60, vierde lid, kan de bestuurlijke boete, bedoeld in de
artikelen 18a, vijfde lid, en
47g, vijfde lid, door het college onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank, in afwijking van
artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend worden gedurende een tijdvak van ten hoogste drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij de betaling, bedoeld in
artikel 60a, eerste lid, van de bestuurlijke boete, bedoeld in de
artikelen 18a, vijfde lid, en
47g, vijfde lid, met dien verstande dat het college van die andere gemeente, bedoeld in artikel 60a, eerste lid, onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank de bevoegdheid heeft op verzoek van de belanghebbende bij de verrekening de beslagvrije voet, bedoeld in de
artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, toe te passen.
3.
Artikel 60, vierde lid, en het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in de
artikelen 18a, eerste lid, en
47g, eerste lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald.
Artikel 61. Algemeen
Kosten van bijstand kunnen door het college worden verhaald in de gevallen en naar de regels aangegeven in deze paragraaf.
Artikel 62. Onderhoudsplicht
Kosten van bijstand kunnen tot de grens van de onderhoudsplicht, bedoeld in
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek , worden verhaald:
a.
op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt;
b.
op degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt;
Artikel 62a. Uitkering tot levensonderhoud
Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht, bedoeld in
artikel 159a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of
artikel 62, en de omvang van het te verhalen bedrag wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.
1.
Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd op grond van
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek die uitvoerbaar is, niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overeenstemming met deze uitspraak.
2.
De betaling van het verschuldigde geschiedt binnen 30 dagen na bekendmaking van het besluit tot verhaal overeenkomstig het eerste lid.
3.
Degene op wie wordt verhaald kan binnen de termijn waarbinnen betaling moet plaatsvinden tegen het besluit tot verhaal in verzet komen door een verzoekschrift aan de rechtbank. Het verzet kan niet gegrond zijn op de bewering dat de uitkering tot onderhoud ten onrechte is opgelegd of onjuist is vastgesteld. Indien tijdig verzet is gedaan wordt de invordering pas voortgezet zodra het verzet is ingetrokken of ongegrond verklaard.
4.
Het college is bevoegd, met uitsluiting van degene die de bijstand ontvangt, het verschuldigde bij dwangbevel in te vorderen.
1.
Indien degene, die bijstand ontvangt of heeft ontvangen en ten aanzien van wie door de rechter een verhaalsbedrag verschuldigd op grond van
artikel 159a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of
artikel 62 is vastgesteld, zijn woonplaats verplaatst naar een andere gemeente en aldaar bijstand ontvangt of heeft ontvangen, gaat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak op het college van de andere gemeente over.
2.
Het college van de vertrekgemeente blijft bevoegd tot tenuitvoerlegging voor zover het gaat om betalingsachterstanden ter zake van verhaal van bijstand die door dat college is verleend.
2.
De toepassing van het eerste lid blijft achterwege indien de wijziging van rechtswege bij rechterlijke uitspraak is uitgesloten.
1.
Het door de rechter vastgestelde verhaalsbedrag kan op verzoek van het college of van degene op wie verhaal wordt uitgeoefend door de rechter worden gewijzigd op grond van gewijzigde omstandigheden.
2.
Het college kan aan de rechter verzoeken het verhaalsbedrag in afwijking van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vast te stellen, indien de rechter:
b.
geen rekening heeft kunnen houden met alle voor de betrokken beslissing in aanmerking komende gegevens en omstandigheden betreffende beide partijen.
a.
degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan voor zover bij het besluit op de bijstandsaanvraag met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet had plaatsgevonden, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien;
b.
de nalatenschap van de persoon indien:
1°.
aan die persoon ten onrechte bijstand is verleend en voor zover voor het overlijden nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden;
2°.
bijstand is verleend in de vorm van geldlening of als gevolg van borgtocht.
1.
Het besluit tot verhaal op grond van deze paragraaf, anders dan met toepassing van
artikel 62b, wordt door het college aan degene op wie verhaal wordt gezocht medegedeeld. Bij verhaal op de nalatenschap kan de mededeling worden gericht tot de langstlevende echtgenoot of een der erfgenamen die geacht kan worden bij de afwikkeling van de nalatenschap te zijn betrokken.
2.
Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan het college te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, kan het college overgaan tot verhaal in rechte.
1.
Verzoekschriften met betrekking tot verhaal in rechte op grond van deze paragraaf, alsmede verzoeken tot wijziging van een rechterlijke verhaalsuitspraak, worden ingediend bij de rechtbank.
3.
Het college kan op grond van deze paragraaf in rechte optreden zonder procureur.
1.
Een ieder is verplicht desgevraagd en bevoegd uit eigen beweging aan het college kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken omtrent feiten en omstandigheden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet door het college ten opzichte van een persoon te wiens behoeve bijstand is gevraagd of wordt verleend en die in zijn dienst dan wel voor hem arbeid verricht, heeft verricht of zou kunnen gaan verrichten. De verplichting strekt zich mede uit tot de inkomsten van een persoon van wie kosten van bijstand ingevolge
paragraaf 4 worden of kunnen worden teruggevorderd of op wie kosten van bijstand ingevolge
paragraaf 5 worden of kunnen worden verhaald.
2.
De opgaven en inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk, of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, binnen een door het college schriftelijk te stellen termijn verstrekt.
1.
De hieronder vermelde instanties zijn verplicht desgevraagd aan het college of, indien het college aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen mandaat heeft verleend tot het nemen van besluiten inzake de verlening van bijstand, aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet door het college:
a.
het college van andere gemeenten;
b.
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank;
f.
de Kamers van Koophandel, met dien verstande dat dit, in afwijking van de aanhef van dit lid, geschiedt tegen betaling van de daarvoor op grond van de
Handelsregisterwet 2007 vastgestelde vergoeding;
g.
de korpschef en de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee in de zin van de
Vreemdelingenwet 2000 ;
h.
de Belastingdienst/Toeslagen betreffende de toekenning van tegemoetkomingen met toepassing van de
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende de toepassing van de
Wet bevordering eigenwoningbezit ;
i.
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dan wel, voor zover het betreft het onderwijs of onderzoek op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie betreffende de toepassing van de
Wet studiefinanciering 2000 , de
Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek ;
j.
Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie betreffende de omvang van de productiebeperkende maatregelen voor het bedrijf van de ondernemer in de agrarische sector;
k.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie voor zover het betreft de persoon die rechtens zijn vrijheid is ontnomen of de persoon die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel;
l.
de instanties en personen die woonruimte verhuren;
m.
de instanties die in het kader van de openbare nutsvoorziening energie en water leveren;
n.
derden die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de arbeidsinschakeling van personen bevorderen;
o.
de geneesheer-directeur, bedoeld in de
Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen ;
p.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende de toepassing van de
Wet inburgering .
2.
De geneesheer-directeur, bedoeld in het eerste lid, onderdeel o, verstrekt slechts opgaven en inlichtingen indien:
b.
deze betrekking hebben op:
3°.
het verleende verlof; of
4°.
het ingetrokken verlof.
3.
Het vragen door het college en het verstrekken door de in het eerste lid bedoelde instanties van de in het eerste lid bedoelde opgaven en inlichtingen kan geschieden door tussenkomst van het Inlichtingenbureau.
4.
Griffiers van colleges, geheel of ten dele met rechtspraak belast, zijn verplicht desgevraagd aan het college of, indien het college aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen mandaat heeft verleend tot het nemen van besluiten inzake de verlening van bijstand, aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kosteloos alle gegevens en uittreksels of afschriften van uitspraken, registers en andere stukken te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet.
5.
De in het eerste en het vierde lid bedoelde verplichtingen strekken zich mede uit tot degene:
a.
van wie kosten van bijstand worden of kunnen worden teruggevorderd ingevolge
paragraaf 4 of op wie deze worden of kunnen worden verhaald ingevolge
paragraaf 5;
b.
die hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, of ten aanzien van wie dat redelijkerwijs kan worden vermoed, als degene:
1°.
te wiens behoeve bijstand is gevraagd of wordt verleend;
2°.
van wie kosten van bijstand worden of kunnen worden teruggevorderd ingevolge
paragraaf 4 of op wie deze worden of kunnen worden verhaald ingevolge
paragraaf 5.
6.
De in het eerste lid en het vierde lid bedoelde opgaven en inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk, of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, en zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen vier weken na ontvangst van het verzoek hiertoe, verstrekt.
7.
De in het eerste lid, onderdeel a tot en met k, genoemde instanties treffen desgevraagd met het college en met het Inlichtingenbureau een regeling met betrekking tot de mededeling van wijzigingen in de eerder aan hen gevraagde opgaven en inlichtingen.
8.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het derde lid en de inhoud en vormgeving van de in het zevende lid bedoelde regelingen.
9.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen een of meer van de in het eerste lid bedoelde instanties worden aangewezen die ten behoeve van aan het college te verstrekken opgaven en inlichtingen, de door het Inlichtingenbureau aan deze instanties verstrekte gegevens van aldaar op dat moment nog onbekende personen opslaan. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing. Bij toepassing van de eerste volzin wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald op welke wijze en gedurende welke termijn deze gegevens worden opgeslagen.
10.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere instanties en personen dan genoemd in het eerste en het vierde lid worden aangewezen voor wie de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid tot en met achtste lid, eveneens gelden, voorzover het betreft de verstrekking van nader bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen inlichtingen en opgaven.
11.
Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tiende lid, kan tevens worden bepaald dat de daar bedoelde verplichting alleen geldt jegens ambtenaren met opsporingsbevoegdheid.
12.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie verstrekt ten aanzien van de persoon die rechtens zijn vrijheid is ontnomen of de persoon die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, onverwijld en kosteloos de beschikbare informatie en alle overige opgaven en inlichtingen, die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, aan het college, of, indien het college aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen mandaat heeft verleend tot het nemen van besluiten inzake de verlening van bijstand, aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, door tussenkomst van het Inlichtingenbureau, waarbij hij gebruik kan maken van het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer.
1.
Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van deze wet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan voor de uitvoering van deze wet noodzakelijk is dan wel op grond van deze wet is voorgeschreven of toegestaan.
2.
Het in het eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing indien:
a.
enig wettelijk voorschrift tot bekendmaking verplicht;
b.
degene op wie de gegevens betrekking hebben schriftelijk heeft verklaard tegen de verstrekking van deze gegevens geen bezwaar te hebben;
c.
de gegevens niet herleidbaar zijn tot individuele natuurlijke personen.
3.
Ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek kunnen desgevraagd gegevens aan derden worden verstrekt voorzover de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
4.
Degene die op grond van de
artikelen 63 tot en met 68 gegevens verstrekt dient na te gaan of degene aan wie de gegevens worden verstrekt redelijkerwijs bevoegd is te achten om die gegevens te verkrijgen.
Artikel 66. Vermoeden misdrijf
Het college is verplicht, indien het bij de uitvoering van deze wet het gegronde vermoeden krijgt van een misdrijf dat is gepleegd ten nadele van een Nederlands of buitenlands uitvoeringsorgaan van de sociale verzekeringswetten of van een Nederlands of buitenlands overheidsorgaan, voorzover dit is belast met het verrichten van uitkeringen, het doen van verstrekkingen dan wel het heffen van bijdragen, het betrokken orgaan hiervan in kennis te stellen.
1.
Het college is bevoegd uit eigen beweging en verplicht desgevraagd, onverminderd
artikel 107 van de Vreemdelingenwet 2000, uit de administratie terzake van de uitvoering van deze wet aan de hieronder vermelde instanties kosteloos de gegevens te verstrekken:
c.
het college van andere gemeenten voor de uitvoering van deze wet, de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ;
e.
derden die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de arbeidsinschakeling van personen bevorderen;
f.
buitenlandse organen voor de vervulling van een taak van zwaarwegend algemeen belang;
g.
bestuursorganen van Aruba, Curaçao, en Sint Maarten voor de vervulling van een taak van zwaarwegend algemeen belang;
h.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de uitvoering van de
Wet inburgering ;
i.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie in verband met de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen.
2.
Het verstrekken door het college aan de in het eerste lid bedoelde instanties van de in het eerste lid bedoelde gegevens kan geschieden door tussenkomst van het Inlichtingenbureau.
3.
De in het eerste lid bedoelde gegevensverstrekking vindt niet plaats indien de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen daardoor onevenredig wordt geschaad.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de wijze waarop in ieder geval gegevens dienen te worden verstrekt.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere instanties dan genoemd in het eerste lid worden aangewezen ten behoeve waarvan de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, eveneens gelden.
1.
In de administratie van de gemeente en van het Inlichtingenbureau terzake van de uitvoering van deze wet wordt het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer opgenomen waaronder een natuurlijk persoon is geregistreerd bij de belastingdienst.
2.
Bij de verstrekking van gegevens door het college, het Inlichtingenbureau en de in de
artikelen 64 en
67 bedoelde instanties wordt, indien daartoe bevoegd, gebruik gemaakt van dit burgerservicenummer, onderscheidenlijk dit sociaal-fiscaalnummer. Derden die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de arbeidsinschakeling van personen bevorderen gebruiken het burgerservicenummer, onderscheidenlijk het sociaal-fiscaalnummer, slechts voorzover dat noodzakelijk is voor het verrichten van werkzaamheden die in het kader van de voorzieningen, bedoeld in
artikel 7, eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, worden uitgevoerd.
3.
Ten behoeve van het gebruik van het sociaal-fiscaalnummer bij het ontbreken van het burgerservicenummer kan Onze Minister van Financiën aan personen die algemene bijstand ontvangen, een sociaal-fiscaalnummer toekennen, indien aan die personen nog geen sociaal-fiscaalnummer is toegekend.