1.
Door het college op grond van de
Algemene bijstandswet , de
Wet inschakeling werkzoekenden of het
Besluit in- en doorstroombanen genomen besluiten gelden als door hem genomen besluiten op grond van deze wet.
2.
In afwijking van het eerste lid gelden door het college op grond van de
Wet inschakeling werkzoekenden of het
Besluit in- en doorstroombanen ten aanzien van personen die een uitkering ontvangen op grond van de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers genomen besluiten als door hem genomen besluiten op grond van de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen onderscheidenlijk de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers .
3.
Door het college of Onze Minister op grond van de
Invoeringswet Wet werk en bijstand genomen besluiten gelden met ingang van de dag van inwerkingtreding van de wet van 29 december 2008 tot intrekking van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Stb. 586) als door het college of Onze Minister genomen besluiten op grond van deze wet.
1.
Op een bezwaar- of beroepschrift dat:
a.
vóór of op 31 december 2003 is ingediend tegen een door het college op grond van de
Algemene bijstandswet , de
Wet inschakeling werkzoekenden of het
Besluit in- en doorstroombanen genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist;
b.
na 31 december 2003 is ingediend tegen een op grond van de in het eerste lid bedoelde wetten of het
Besluit in- en doorstroombanen met toepassing van
artikel 2, tweede lid, van de Invoeringswet Wet werk en bijstand, na 31 december 2003 genomen besluit en waarop nog niet onherroepelijk is beslist op het tijdstip dat de bepaling vervalt op grond waarvan het besluit is genomen;
c.
na 31 december 2003 is ingediend en betrekking heeft op bijstandsverlening waarop op grond van
artikel 12, eerste lid, van de Invoeringswet Wet werk en bijstand de
Algemene bijstandswet van toepassing is;
wordt beslist met toepassing van onderscheidenlijk de
Algemene bijstandswet ,
de Wet inschakeling werkzoekenden of het
Besluit in- en doorstroombanen .
3.
Op een bezwaar- of beroepschrift dat voor of op de dag van inwerkingtreding van de wet van 29 december 2008 tot intrekking van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Stb. 586) is ingediend tegen een door het college of Onze Minister op grond van de
Invoeringswet Wet werk en bijstand genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist wordt beslist met toepassing van deze wet.
Bbz 2004 van Participatiewet">Artikel 78f. Grondslag Bbz 2004
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verlening van bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van deze wet aan zelfstandigen en aan personen die algemene bijstand ontvangen en voornemens zijn een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen en zich in verband hiermee niet beschikbaar stellen voor arbeid in dienstbetrekking gedurende de voorbereidingsperiode van ten hoogste twaalf maanden, waarbij kan worden afgeweken van de
artikelen 9,
10,
11,
32,
34,
40,
41,
45,
58,
69,
77 en de
paragrafen 4.2,
6.1 en
7.1.
1.
De Sociale verzekeringsbank kan de verlening van bijstand aan een Nederlander die zich in het buitenland bevindt voortzetten ten aanzien van:
b.
degene die op enig moment in de periode van 26 weken onmiddellijk voorafgaand aan 31 december 1995 bijstand ontving op grond van
artikel 82 van de Algemene Bijstandswet, welke bijstand in die periode is geëindigd, indien belanghebbende binnen 26 weken na die datum opnieuw bijstand aanvraagt.
2.
De in het eerste lid bedoelde bijstand wordt afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende, rekening houdend met het niveau van de noodzakelijke kosten van het bestaan ter plaatse.
3.
De artikelen van deze wet zijn niet van toepassing, voor zover de omstandigheden het toelaten, met uitzondering van
hoofdstuk 2 en de
paragrafen 6.1 tot en met 6.5, met dien verstande dat de Sociale verzekeringsbank in de plaats treedt van het college.
4.
Zodra ten minste 26 weken zijn verstreken nadat de bijstand die werd verleend op grond van het eerste lid werd beëindigd, is dat lid ten aanzien van het desbetreffende geval niet langer van toepassing.
5.
In de middelen tot dekking van de uitgaven verbonden aan de uitvoering van dit artikel wordt voorzien door een rijksbijdrage aan de Sociale verzekeringsbank.
6.
Op de uitgaven, bedoeld in het vijfde lid, komen in mindering de bedragen die door de Sociale verzekeringsbank op grond van deze wet zijn ontvangen door terugvordering.
1.
Een besluit van het college tot verlening van algemene bijstand aan een persoon als bedoeld in
artikel 47a, eerste lid, dat is genomen vóór de datum van inwerkingtreding van
paragraaf 5.4, geldt met ingang van die datum als genomen door de Sociale verzekeringsbank op grond van paragraaf 5.4.
2.
De toepassing van
paragraaf 6.5 in relatie tot besluiten als bedoeld in het eerste lid gaat na de datum van inwerkingtreding van
paragraaf 5.4 over op de Sociale verzekeringsbank.
3.
Een tot het college gericht verzoek door een persoon als bedoeld in
artikel 47a, eerste lid, om een besluit te nemen, waarop op de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4 nog niet is beslist, geldt met ingang van die datum als te zijn gericht tot de Sociale verzekeringsbank.
1.
Het college dat vóór de datum van inwerkingtreding van
paragraaf 5.4 ten aanzien van een persoon als bedoeld in
artikel 47a, eerste lid, een vordering heeft in verband met terugvordering of verhaal van kosten van bijstand anders dan in verband met het recht op algemene bijstand, waarop
artikel 78i van toepassing is, blijft, indien die vordering nog niet geheel is voldaan, bevoegd die vordering te innen.
1.
Rechten en verplichtingen die voortvloeien uit een door het college vóór de datum van inwerkingtreding van
paragraaf 5.4 verstrekte geldlening of borgtocht op grond van
artikel 48,
50 en
78c aan een persoon als bedoeld in
artikel 47a, eerste lid, die na die datum wordt voortgezet, gaan over op de Sociale verzekeringsbank.
2.
Vermogensbestanddelen die voortvloeien uit een geldlening als bedoeld in het eerste lid gaan met ingang van de datum van inwerkingtreding van
paragraaf 5.4 over op de Sociale verzekeringsbank, zonder dat daarvoor een akte of betekening nodig is.
3.
Met betrekking tot de ingevolge het tweede lid overgaande vermogensbestanddelen die in openbare registers te boek zijn gesteld, zal verandering van de tenaamstelling in die registers plaatsvinden door de bewaarders van die registers. De daartoe benodigde opgaven worden door de zorg van Onze Minister aan de bewaarders van de desbetreffende registers gedaan.
4.
Terzake van de in het tweede lid bedoelde overgang van vermogensbestanddelen blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.
1.
Het college dat vóór de inwerkingtreding van
paragraaf 5.4 ten aanzien van een persoon als bedoeld in
artikel 47a, eerste lid, een besluit in verband met de verlening van algemene bijstand heeft genomen waartegen een bezwaarschrift is ingediend dan wel nog kan worden ingediend, blijft bevoegd op het bezwaar te beslissen.
2.
In een geding in beroep en hoger beroep, gericht tegen een besluit ten aanzien van een persoon als bedoeld in
artikel 47a, eerste lid, genomen vóór de inwerkingtreding van
paragraaf 5.4 of gericht tegen een besluit als bedoeld in het eerste lid, blijft het college partij en voor het college staat hoger beroep in verband met deze besluiten open.
3.
Onverminderd het eerste en tweede lid kan de Sociale verzekeringsbank in een bestuursrechtelijk geding tussen het college en een persoon, bedoeld in
artikel 47a, eerste lid, in de plaats van het college treden, zonder dat daarvoor een betekening nodig is en met overneming van procureurstelling onderscheidenlijk aanwijzing van een gemachtigde, indien de Sociale verzekeringsbank vóór de inwerkingtreding van
paragraaf 5.4 mandaat is verleend door het college ten aanzien van besluiten over de verlening van algemene bijstand aan personen als bedoeld in artikel 47a, eerste lid.
1.
Door het college op grond van de
Wet investeren in jongeren genomen besluiten gelden als door hem genomen besluiten op grond van deze wet.
2.
Onverminderd
artikel 78s brengt het college de in het eerste lid bedoelde besluiten binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de
wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Stb. 650) in overeenstemming met deze wet, voor zover die besluiten afwijken van deze wet.
3.
In afwijking van het tweede lid blijft het besluit, inhoudende dat een jongere een werkleeraanbod wordt gedaan, gelden voor de duur van het werkleeraanbod doch niet langer dan zes maanden na de inwerkingtreding van de
wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Stb. 650).
4.
Op een aanvraag voor een werkleeraanbod of een inkomensvoorziening waarop niet is beslist voor de datum van inwerkingtreding van de
wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Stb. 650) wordt beslist met toepassing van deze wet, waarbij
artikel 41, vierde tot en met negende lid, en
artikel 43, vierde lid, buiten toepassing blijft.
5.
Op een bezwaar- of beroepschrift dat vóór of op de datum van inwerkingtreding van de
wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Stb. 650) is ingediend tegen een door het college op grond van de
Wet investeren in jongeren genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist, wordt beslist met toepassing van de Wet investeren in jongeren.
a.
die zich tussen 26 april 2012 en 2 maanden na publicatie van de
Wet afschaffing huishoudinkomenstoets in het Staatsblad heeft gemeld om bijstand aan te vragen; en
b.
van wie het college heeft vastgesteld dat hij als gevolg van de inwerkingtreding van de
Wet afschaffing huishoudinkomenstoets recht heeft op bijstand,
wordt die bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan en kan deze dag, in afwijking van
artikel 44, eerste lid, liggen voor de dag waarop belanghebbende zich heeft gemeld doch niet voor 1 januari 2012.
Artikel 78y. Uitbetaling door Sociale verzekeringsbank aan het college
Indien als gevolg van inwerkingtreding van de
Wet afschaffing huishoudinkomenstoets het college ten aanzien van belanghebbende over een periode een vordering heeft met betrekking tot kosten van algemene bijstand en als gevolg van inwerkingtreding van die wet die belanghebbende over diezelfde periode recht op algemene bijstand heeft jegens de Sociale verzekeringsbank, betaalt de Sociale Verzekeringsbank, zonder dat daarvoor machtiging nodig is van de belanghebbende, op verzoek van het college uit die bijstand het bedrag van die vordering uit aan het college.