1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden regels gegeven over het beheer van de regionale politiekorpsen.
2.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt de maximale formatie van de leiding van de regionale politiekorpsen vast.
3.
De betrokken korpsbeheerders verstrekken aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties alle informatie over het beheer van de regionale politiekorpsen, die hij nodig heeft. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, worden ter zake nadere regels gegeven.
4.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties houdt toezicht op het financiële beheer van de regionale politiekorpsen. De
artikelen 203,
205 tot en met 211 van de Gemeentewet zijn daarbij van overeenkomstige toepassing. Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden over deze toepassing nadere, zo nodig afwijkende regels gegeven.
5.
In aanvulling op
artikel 203 van de Gemeentewet, kan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, bepalen dat de begroting of het beleidsplan voor het regionale politiekorps alsmede de daarop betrekking hebbende wijzigingen goedkeuring behoeven, indien niet aannemelijk is dat voldoende waarborgen bestaan dat de doelstellingen, bedoeld in
artikel 43b, door het regionale politiekorps zullen worden verwezenlijkt.
6.
In aanvulling op
artikel 206 van de Gemeentewet kan goedkeuring aan de begroting of het beleidsplan door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, worden onthouden, indien onvoldoende waarborgen bestaan dat de doelstellingen, bedoeld in
artikel 43b, door het regionale politiekorps zullen worden verwezenlijkt.
7.
Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, worden regels gegeven betreffende het vermogen van de regio’s. Indien een regio niet voldoet aan deze regels kan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties besluiten tot vermindering van de bijdragen die aan de desbetreffende regio op grond van
artikel 44, eerste lid, beschikbaar worden gesteld.