Let op. Deze wet is vervallen op 1 januari 2013. U leest nu de tekst die gold op -.

Politiewet 1993

Uitgebreide informatie
1.
Behoeft een regionaal politiekorps bijstand van andere politiekorpsen voor de handhaving van de openbare orde, dan richt de korpsbeheerder op aanvrage van de burgemeester een verzoek daartoe aan de commissaris van de Koning.
2.
De commissaris van de Koning pleegt alvorens te beslissen overleg met de korpsbeheerders die de bijstand moeten verlenen en met het College van procureurs-generaal. De korpsbeheerders verlenen de gevraagde bijstand.
3.
Is het voor de commissaris van de Koning niet mogelijk met de in zijn ambtsgebied beschikbare politie aan een aanvrage van een korpsbeheerder om bijstand te voldoen, dan geeft hij daarvan kennis aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze verstrekt alsdan, door tussenkomst van de betrokken commissarissen van de Koning, de nodige opdrachten aan de betrokken korpsbeheerders van regionale politiekorpsen en stelt Onze Minister van Justitie daarvan in kennis. Indien bijstand van het Korps landelijke politiediensten nodig is, treft Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de nodige voorzieningen en stelt Onze Minister van Justitie en de commissaris van de Koning daarvan in kennis.
4.
Van beslissingen als bedoeld in het tweede lid worden Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie zo spoedig mogelijk in kennis gesteld.
Artikel 55
Indien de commissaris van de Koning onderscheidenlijk Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn bevoegdheid, bedoeld in artikel 16, eerste onderscheidenlijk tweede lid, uitoefent, kan hij in afwijking van artikel 54 voorzien in de bijstand aan regionale politiekorpsen of onderdelen daarvan.
1.
Behoeft een regionaal politiekorps bijstand van andere politiekorpsen voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dan wel voor het verrichten van taken ten dienste van de justitie, dan richt de korpsbeheerder op aanvrage van de officier van justitie een verzoek daartoe aan het College van procureurs-generaal.
2.
Het College van procureurs-generaal pleegt alvorens te beslissen overleg met de korpsbeheerders die de bijstand moeten verlenen en met de betrokken commissaris van de Koning. De korpsbeheerders verlenen de gevraagde bijstand. Indien bijstand van het Korps landelijke politiediensten nodig is, brengt het College van procureurs-generaal de aanvrage van de korpsbeheerder om bijstand ter kennis van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die de nodige voorzieningen treft en het College van procureurs-generaal daarvan in kennis stelt.
3.
Van beslissingen als bedoeld in het tweede lid worden Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zo spoedig mogelijk in kennis gesteld.
1.
Behoeft het Korps landelijke politiediensten bijstand van regionale politiekorpsen voor de handhaving van de openbare orde, dan verstrekt Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op aanvrage van de burgemeester door tussenkomst van de betrokken commissarissen van de Koning, aan de betrokken korpsbeheerders de nodige opdrachten.
2.
Behoeft het Korps landelijke politiediensten bijstand van regionale politiekorpsen voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dan wel voor het verrichten van taken ten dienste van de justitie, dan richt Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op aanvrage van de officier van justitie een verzoek daartoe aan het College van procureurs-generaal dat alsdan aan de betrokken korpsbeheerders de nodige opdrachten verstrekt en Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties daarvan in kennis stelt.
3.
Behoeft het Korps landelijke politiediensten bijstand van regionale politiekorpsen bij de uitoefening van de taak, bedoeld in artikel 38, eerste lid, onder c, dan verstrekt Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gehoord het College van procureurs-generaal, aan de betrokken korpsbeheerders de nodige opdrachten.
1.
In bijzondere gevallen kan bijstand worden verleend door de Koninklijke marechaussee.
2.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, indien het betreft bijstand ter handhaving van de openbare orde, onderscheidenlijk Onze Minister van Justitie, indien het betreft bijstand voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel voor het verrichten van taken ten dienste van de justitie, bepaalt, na overleg met Onze Minister van Defensie, of bijstand wordt verleend.
3.
Indien bijstand moet worden verleend, bepaalt Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderscheidenlijk Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Defensie op welke wijze de bijstand wordt verleend.
1.
Kan ook op grond van artikel 58 niet in de behoefte aan bijstand ter handhaving van de openbare orde of bijstand voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dan wel voor het verrichten van taken ten dienste van de justitie, worden voorzien, dan kan bijstand worden verleend door andere onderdelen van de krijgsmacht.
2.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onderscheidenlijk Onze Minister van Justitie, bepaalt, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, op welke wijze de bijstand zal worden verleend. Daarbij worden tevens nadere regels of beleidsregels gegeven over de uitoefening van bevoegdheden krachtens deze wet.
1.
Er zijn bijstandseenheden, bestaande uit personeel van de politie, onderscheidenlijk de Koninklijke marechaussee en andere onderdelen van de krijgsmacht. Deze eenheden worden belast met door Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Justitie en van Defensie aan te wijzen bijzondere onderdelen van de politietaak.
2.
Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Justitie en van Defensie bepalen op welke wijze de bijstandseenheden worden ingezet. Daarbij worden tevens nadere regels of beleidsregels gegeven over de uitoefening van bevoegdheden krachtens deze wet.
Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk I. Begripsbepalingen
+ Hoofdstuk II. Taak en samenstelling van de politie
+ Hoofdstuk III. Bevoegdheden van de politie
+ Hoofdstuk IV. Gezag en toezicht over de politie
+ Hoofdstuk V. De regionale politiekorpsen
+ Hoofdstuk VI. Het Korps landelijke politiediensten
+ Hoofdstuk VII. Bijzondere ambtenaren van politie
+ Hoofdstuk VIII. Beleids- en beheersbevoegdheden, inspectiefunctie en kwaliteitszorg op rijksniveau
- Hoofdstuk IX. Bijstand aan de politie
+ Hoofdstuk IXa. Bijstand aan de koninklijke marechaussee
+ Hoofdstuk X. De behandeling van klachten
+ Hoofdstuk XI. Slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht