Besluit van 23 februari 1909, tot regeling van de rechtsmacht van de Hoge Raad der Nederlanden in de Koloniën Suriname en Curaçao
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Ministers van Justitie en van Koloniën van 27 Augustus 1908, 1ste Afd. C., n°. 508 en van 27 Juli 1908, Afd. B., n°. 30;
Gelet op artikel 128 van het Regeeringsreglement van Suriname en op artikel 149 van dat van Curaçao ( Staatsblad 1902 nos. 37 en 38);
Den Raad van State gehoord (advies van 3 November 1908, n°. 25);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 20 Februari 1909, 1ste Afdeeling C, n°. 563 en van 15 Februari 1909, Afd. B., n°. 31;
Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen:
Artikel 1
Van de vonnissen, in burgerlijke zaken door het Hof van Justitie in Suriname in eersten aanleg gewezen, is hooger beroep toegelaten op den Hoogen Raad der Nederlanden, wanneer niet blijkt:
1°.
dat het onderwerp van de vordering eene waarde heeft van één duizend gulden of minder; of
2°.
dat het eene beslissing betreft over eene aangifte of aanvrage tot faillietverklaring, over homologatie of ontbinding van een akkoord of over het verleenen van voorloopige of definitieve surséance van betaling.
1.
Van veroordeelingen bij verstek valt geen hooger beroep, doch indien de oorspronkelijke eischer van het vonnis in hooger beroep komt, zal de gedaagde al zijn verdedigingen insgelijks in hooger beroep kunnen doen gelden, zelfs bij wege van incidenteel beroep, zonder van het middel van verzet in eersten aanleg meer te kunnen gebruik maken.
2.
In geval van een verstekvonnis, dat als op tegenspraak gewezen vonnis wordt beschouwd, omdat niet alle gedaagden zijn achter gebleven, zal de achterblijvende partij zich in hooger beroep kunnen voorzien, mits vooraf bij voorraad, tegen het stellen van zekerheid, aan het vonnis voldoende, dan zelfs wanneer bij dat vonnis de voorloopige tenuitvoerlegging niet mocht bevolen zijn.
1.
Het beroep van een praeparatoir vonnis zal niet mogen worden ingesteld dan binnen denzelfden termijn en gelijktijdig met het beroep van het eindvonnis.
2.
Dit beroep zal ontvankelijk zijn, zelfs wanneer het praeparatoire vonnis, zonder voorbehouding van dengene, die er zich mede bezwaard acht, was ten uitvoer gelegd.
1.
Van vonnissen, waarbij een provisie wordt toegestaan of geweigerd, kan hooger beroep worden ingesteld voordat het eindvonnis geslagen is.
2.
Hetzelfde kan plaats hebben ten aanzien van incidenteele- en interlocutoire vonnissen, tenzij de rechter daarbij verklaard hebbe dat het hooger beroep daarvan niet dan tegelijk met het eindvonnis zal kunnen worden ingesteld.
Artikel 6 [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Het hooger beroep wordt ingesteld door eene aanteekening ter griffie van het Hof van Justitie, te doen binnen 14 dagen na den dag der uitspraak van het vonnis. Na het verstrijken van dien termijn is men in het hooger beroep niet meer ontvankelijk.
1.
De voortzetting van het ter griffie van het Hof van Justitie aangeteekend hooger beroep geschiedt door eene dagvaarding, ingericht op de wijze als bij het Nederlandsch
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is voorgeschreven en bovendien behelzende de dagteekening der uitspraak, waarvan het hooger beroep is ingesteld, en van de aanteekening, welke van dat beroep ter griffie is gedaan.
2.
In de dagvaarding zal nevens den naam van den gestelden procureur kunnen worden genoemd die van een anderen, die eerstgenoemde zal vervangen bij diens overlijden, weigering of verhindering of ingeval hij heeft opgehouden procureur bij den Hoogen Raad te zijn.
3.
De dagvaarding zal moeten geschieden binnen drie maanden na den dag der aanteekening van het hooger beroep ter griffie.
1.
De gedaagde in hooger beroep kan van zijne zijde incidenteel beroep instellen zonder aanteekening ter griffie te hebben gedaan, zelfs na berusting in het vonnis.
2.
Het incidenteel beroep wordt, op straffe van verval, ingesteld bij de conclusie van antwoord.
3.
De afstand van het principaal beroep doet het ingesteld incidenteel beroep niet vervallen.
Artikel 11
Wanneer de gedaagde, hoewel zijn woonplaats in Nederland hebbende, in Suriname een bekend verblijf mocht hebben of aldaar in persoon mocht worden aangetroffen, zal de dagvaarding aan dat bekend verblijf of aan den persoon des gedaagden kunnen worden gedaan.
1.
Wanneer de woonplaats of het verblijf van den gedaagde in hooger beroep onbekend is, gelijk mede in geval in rechten worden opgeroepen houders van aandeelen in geldleeningen of maatschappijen, die niet op naam staan en waarvan de eigenaars uit dien hoofde onbekend zijn, geschiedt de dagvaarding aan den Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, die het oorspronkelijk voor "gezien" zal teekenen.
2.
Afschrift van de dagvaarding zal worden aangeplakt aan de hoofddeur van het gebouw van het Hof van Justitie en het exploit zal worden bekend gemaakt in een ter hoofdplaats van Suriname verschijnend nieuwsblad. Gelijk afschrift zal ten minste twee maanden vóór den dienenden dag door den deurwaarder bij den Hoogen Raad aan de hoofddeur van het gebouw van dat college worden aangeplakt en het relaas van die aanplakking zal door den Procureur-Generaal bij den Hoogen Raad voor "gezien" worden geteekend.
Artikel 13
De dagvaardingen, overeenkomstig de beide voorgaande artikelen in Suriname uitgebracht, worden gedaan met inachtneming van de bepalingen van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor dat land.
1.
De vonnissen door het Hof van Justitie in Suriname in strafzaken gewezen zijn niet aan hooger beroep onderworpen.
2.
De Procureur-Generaal bij den Hoogen Raad der Nederlanden kan zich in het belang der wet in cassatie voorzien bij dien Raad tegen alle uitspraken in strafzaken door het Hof gewezen.
3.
De door den Hoogen Raad op deze voorzieningen gewezen arresten kunnen geen nadeel toebrengen aan de rechten, door de belanghebbenden verkregen.
Artikel 16 [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit besluit treedt in Suriname en in Curaçao in werking den eersten van de maand, volgende op die waarin het in de kolonie zal zijn afgekondigd, op welk tijdstip het Reglement, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 11 Januari 1840 ( Staatsblad no. 1) vervalt.
's Gravenhage, den 23sten Februari 1909
De Minister van Justitie,
De Minister van Koloniën,
Uitgegeven den elfden Maart 1909.
De Minister van Justitie,