1.
Er is een gemeenschappelijke voorziening politie van Curaçao, Sint Maarten en Nederland.
2.
Door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie worden ambtenaren van politie, materieel en middelen beschikbaar gesteld aan de korpsen voor de uitvoering van in ieder geval de onderzoeken, bedoeld in
artikel 8, eerste lid, onder a tot en met c, overeenkomstig de daartoe in het jaarplan, bedoeld in
artikel 32, gemaakte afspraken.
3.
In onderling overleg tussen Onze Ministers kunnen andere politietaken dan bedoeld in het tweede lid worden verricht door ambtenaren van politie die beschikbaar worden gesteld door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie.
4.
De ambtenaren die op grond van het derde lid beschikbaar zijn gesteld aan een politiekorps worden in de desbetreffende onderdelen van dat korps te werk gesteld.
1.
Aan het hoofd van de gemeenschappelijke voorziening politie staat de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie.
2.
De directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie voert het dagelijks beheer van de gemeenschappelijke voorziening politie. Hij is in het bijzonder belast met het bewaken van de doelgerichte inzet door de korpsen van de ambtenaren van politie, het materieel en de middelen die beschikbaar worden gesteld door middel van de gemeenschappelijke voorziening overeenkomstig de in het jaarplan van de gemeenschappelijke voorziening politie neergelegde afspraken.
Artikel 22
De ambtenaar van politie die door de gemeenschappelijke voorziening politie wordt beschikbaar gesteld aan een politiekorps voert zijn werkzaamheden in dat korps uit onder leiding van de korpschef.
1.
De korpschef rapporteert viermaandelijks aan Onze Minister en de procureur-generaal over de inzet en resultaten van ambtenaren van politie die door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie aan het korps beschikbaar zijn gesteld. Afschrift van de rapportage wordt gezonden aan de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie.
2.
De directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie rapporteert viermaandelijks aan Onze Ministers en aan de procureur-generaal over de inzet en resultaten van de ambtenaren van politie die aan het korps beschikbaar zijn gesteld door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie. Afschrift van de rapportage wordt gezonden aan de korpschef.
1.
Een geschil tussen de korpschef en de directeur van de gemeenschappelijk voorziening politie over de inzet van ambtenaren van politie die beschikbaar zijn gesteld door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie aan het politiekorps wordt voorgelegd aan de procureur-generaal.
2.
De procureur-generaal tracht het geschil te beslechten. Als dat niet lukt legt de procureur-generaal het geschil ter beslissing voor aan Onze Ministers.
Artikel 25
De procureur-generaal kan voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde of voor het verrichten van taken ten dienste van justitie in bijzondere gevallen medewerking vorderen van de gemeenschappelijke voorziening politie, zo nodig in afwijking van het jaarplan van de gemeenschappelijke voorziening politie.
Artikel 26
Bij onderlinge regeling als bedoeld in
artikel 38 van het Statuut kan worden bepaald dat door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie ondersteunende en specialistische diensten aan de politiekorpsen van de landen ter beschikking worden gesteld.
Artikel 27
De directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie
a.
bewaakt en bevordert de kwaliteit en integriteit van ambtenaren van politie die beschikbaar zijn gesteld door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie en draagt zorg voor hun opleiding en training met inachtneming van de op grond van
artikel 41 gestelde regels;
b.
draagt zorg voor de uitrusting met inachtneming van de op grond van
artikel 42 gestelde regels.
Artikel 28
Op de behandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren die beschikbaar worden gesteld door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie zijn de regels, bedoeld in
artikel 43, van het land van het korps waaraan ze beschikbaar worden gesteld van toepassing, met dien verstande dat:
a.
een klacht wordt ingediend bij de korpschef van het korps waarin betrokkene werkzaam is of bij de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie.
b.
de korpschef en de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie elkaar onverwijld op de hoogte stellen van een ingediende klacht.
c.
de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie in de gelegenheid wordt gesteld om over de klacht advies uit te brengen aan degene die bevoegd is op de klacht te beslissen en een afschrift ontvangt van de beslissing op de klacht.
1.
De directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie wordt benoemd, bevorderd, geschorst en ontslagen bij besluit van Onze Ministers, gehoord de procureur-generaal en de korpschefs.
2.
Op de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie is de wettelijke regeling inzake vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken van het land waarvan hij ingezetene is, van toepassing. Onze Ministers kunnen beslissen dat de wettelijke regeling inzake vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken van een van de andere landen van toepassing is, indien het desbetreffende land geen wettelijke regeling als hiervoor bedoeld heeft.
3.
Onze Ministers dragen zorg voor openbaarmaking van de vacature voor de functie van directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie.
4.
Het aanstellingsbesluit van de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie bepaalt het land van zijn aanstelling. Op hem zijn de rechtspositieregels van ambtenaren van politie van het land van aanstelling van toepassing.
5.
De overige ambtenaren van politie werkzaam via de gemeenschappelijke voorziening politie, worden beschikbaar gesteld door de landen overeenkomstig de daartoe in de raad van ministers van het Koninkrijk gemaakte afspraken. Op hen zijn de rechtspositieregels voor ambtenaren van politie van het land dat hen beschikbaar stelt van toepassing.
6.
Onze Ministers maken afspraken over de uitzend- en detacheringsvoorwaarden van ambtenaren van politie die beschikbaar worden gesteld aan de gemeenschappelijke voorziening politie.
1.
De procureur-generaal, de hoofdofficieren van justitie, de korpschefs van Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie voeren ten minste een keer per twee maanden overleg over de bestrijding van de grensoverschrijdende criminaliteit en van de misdrijven, die gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken.
2.
Ten minste een keer per jaar nemen Onze Ministers deel aan dit overleg.
Artikel 31
Onze Ministers oefenen wat het beheer betreft, het bevoegde gezag uit over de gemeenschappelijke voorziening politie en kunnen terzake de nodige aanwijzingen geven aan de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie.
1.
De directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie stelt voor 15 maart van het aan het begrotingsjaar voorafgaande jaar een ontwerpjaarplan met een daarbij behorende ontwerpbegroting op na overleg met de korpschefs en de hoofdofficieren van justitie en in overeenstemming met de procureur-generaal. De ontwerpbegroting gaat vergezeld van een meerjarenraming voor ten minste vier op het begrotingsjaar volgende jaren. Hij zendt de ontwerpbegroting en het ontwerpjaarplan toe aan Onze Ministers.
2.
Aan het ontwerpjaarplan liggen de jaarplannen van de openbare ministeries van de landen, de jaarplannen van de politiekorpsen en het beleidsprogramma voor de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba ten grondslag. Daarbij wordt rekening gehouden met de analyse van het criminaliteitsbeeld van de landen dat tweejaarlijks wordt opgesteld onder verantwoordelijkheid van de procureur-generaal.
3.
Het jaarplan bevat in ieder geval:
a.
een overzicht van de vervolging- en opsporingsactiviteiten van de landen waarvoor ambtenaren van politie, materieel en middelen via de gemeenschappelijke voorziening worden ingezet;
b.
de daartoe noodzakelijke capaciteit en de aard van de capaciteit van de gemeenschappelijke voorziening;
c.
de inzet van ambtenaren van politie, middelen en materieel via de gemeenschappelijke voorziening in de onderscheiden politiekorpsen van de landen;
d.
een overzicht van de met de onder c bedoelde inzet te behalen resultaten;
e.
een opleidings- en trainingsplan voor de ambtenaren van politie die beschikbaar worden gesteld door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie.
4.
Onze Ministers voeren jaarlijks voor 15 april overleg over het ontwerpjaarplan en de ontwerpbegroting. Indien de in het eerste lid bedoelde overeenstemming niet kan worden bereikt, legt de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie de verschillen in zienswijze schriftelijk vast. Onze Ministers beslissen daarop gehoord de procureur-generaal.
5.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie van Nederland, draagt er voor zorg dat de ontwerpbegroting na onderlinge overeenstemming daarover van Onze Ministers ter vaststelling wordt ingediend bij de raad van ministers van het Koninkrijk. Bij de ontwerpbegroting wordt het ontwerpjaarplan gevoegd.
1.
De raad van ministers van het Koninkrijk stelt de begroting van de gemeenschappelijke voorziening politie vast.
2.
Onze Ministers stellen het jaarplan van de gemeenschappelijke voorziening politie vast met inachtneming van de in het eerste lid bedoelde begroting.
3.
De landen dragen gezamenlijk ieder ten laste van de eigen begroting de financiële middelen bij ten behoeve van de gemeenschappelijke voorziening politie overeenkomstig de besluitvorming in de raad van ministers van het Koninkrijk.
1.
De procureur-generaal ziet toe op de uitvoering van het jaarplan van de gemeenschappelijke voorziening politie, voor zover dat betrekking heeft op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
2.
Onze Ministers zien toe op de uitvoering van de overige delen van het jaarplan en op het in acht nemen van de begroting.
1.
De directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie dient jaarlijks voor 1 april bij Onze Ministers een jaarverslag in over de gemeenschappelijke voorziening politie. Het jaarverslag bevat een verantwoording over de activiteiten, de doelstellingen en de prestatieafspraken zoals neergelegd in het jaarplan. Het jaarverslag bevat tevens de jaarrekening met bijbehorende begroting en overige financiële gegevens van het daaraan voorafgaande jaar.
2.
Het jaarverslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid afgegeven door een door de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie in overeenstemming met Onze Ministers aangewezen accountant.
3.
Bij de aanwijzing van de accountant bedingt de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie dat aan Onze Minister van Justitie van Curaçao, Onze Minister van Justitie van Sint Maarten en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties desgevraagd inzicht wordt geboden in de controlewerkzaamheden van de accountant.
4.
Over het toezicht op de gemeenschappelijke voorziening politie treden de Algemene Rekenkamers van de landen met elkaar in overleg.
1.
De korpschefs van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba voeren regelmatig overleg.
2.
Ten minste vier keer per jaar neemt de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie op uitnodiging van de korpschefs deel aan dit overleg.
1.
Onze Minister van Justitie van Curaçao, Onze Minister van Justitie van Sint Maarten, Onze Minister van Justitie van Nederland en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voeren regelmatig overleg over de politie.
2.
Onze Ministers maken na overleg met de korpschefs afspraken over samenwerking tussen de korpsen.
1.
Indien een politiekorps bijstand behoeft voor de handhaving van de openbare orde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven, richt Onze Minister van Justitie van Curaçao, Onze Minister van Justitie van Sint Maarten respectievelijk Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op aanvraag van de gezaghebber, na overleg met de korpschef, een verzoek daartoe aan het bevoegd gezag van het politiekorps van een van de andere landen, dat daarop beslist.
2.
Indien een politiekorps bijstand behoeft voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde of voor het verrichten van taken ten dienste van de justitie, richt de hoofdofficier van justitie na overleg met de korpschef, een verzoek daartoe aan de procureur-generaal.
3.
Het verzoek om bijstand voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde wordt gedaan door Onze Minister van Justitie van het desbetreffende land aan Onze Minister van Justitie van een van de andere landen. Onze Minister van Justitie van het land waartoe het verzoek zich richt beslist op dat verzoek na overleg met de procureur-generaal, gehoord de korpschef.
4.
Een verzoek om bijstand wordt slechts geweigerd na overleg met degene die het verzoek heeft gedaan, indien:
a.
de gevraagde capaciteit niet beschikbaar is;
b.
de gevraagde bijstand niet binnen de gevraagde termijn kan worden geleverd of
c.
in redelijkheid de bijstand niet kan worden verleend.
5.
Van een weigering een verzoek om bijstand in te willigen wordt degene die om bijstand verzocht onverwijld schriftelijk en gemotiveerd in kennis gesteld.
6.
De bijstand wordt beëindigd
a.
op het daartoe afgesproken tijdstip,
b.
zodra de reden waarom bijstand werd verzocht vervalt of
c.
indien voortzetting van de bijstand in strijd is met het belang van het land dat de bijstand verleent.
7.
Beëindiging van de bijstand op grond van het zesde lid, onder b en c, vindt pas plaats na overleg met degene die om bijstand verzocht.
8.
Onze Ministers maken afspraken over de vergoeding van de kosten van onderlinge bijstand.
1.
Politiegegevens worden indien dat noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de politietaken en met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften uitgewisseld tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
2.
De landen treffen met het oog op de uitwisselbaarheid van politiegegevens een onderlinge regeling over de wijze waarop politiegegevens worden verwerkt, daaronder begrepen de schrijfwijze en de classificatie van gegevens en de wijze van vermelding van de herkomst van gegevens. Elk van de landen treft regels met het oog op de uitwisseling van politiegegevens met inachtneming van de onderlinge regeling.
3.
De politiekorpsen registreren gegevens voor door Onze Ministers te bepalen doeleinden en door hen te bepalen categorieën.
4.
[Dit lid is nog niet in werking getreden.]
5.
[Dit lid is nog niet in werking getreden.]
Artikel 40
De landen voorzien gezamenlijk in politieonderwijs.