Besluit van 24 juli 2010, houdende tijdelijke voorzieningen voor de samenwerking bij en de waarborging van de uitvoering van de plannen van aanpak door de landen Curaçao en Sint Maarten (Samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint Maarten)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 12 maart 2010, nr. 2010-0000160250, CZW, in overeenstemming met de regering van de Nederlandse Antillen en de bestuurscolleges van de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten;
Gelet op artikel 38, eerste en tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden;
De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 29 april 2010, nr. W04.10.0085/I/K);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 2 juli 2010, nr. 2010-0000473843, CZW, in overeenstemming met de regering van de Nederlandse Antillen en de bestuurscolleges van de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten;
De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in acht genomen zijnde;
Overwegende, dat het wenselijk is dat er in samenwerking tussen Curaçao, Sint Maarten en Nederland, met toepassing van Paragraaf 3 van het Statuut voor het Koninkrijk (Onderlinge bijstand, overleg en samenwerking) voorzieningen worden getroffen die waarborgen dat landstaken die op de datum dat Curaçao en Sint Maarten land worden binnen het Koninkrijk nog niet door Curaçao dan wel Sint Maarten kunnen worden uitgevoerd overeenkomstig de overeengekomen toetsingscriteria, vanaf de datum van transitie op een voldoende niveau worden uitgevoerd en dat Curaçao dan wel Sint Maarten op termijn deze taken wel overeenkomstig de criteria kunnen uitvoeren;
Hebben goedgevonden en verstaan:
a.
Land: het land Curaçao of het land Sint Maarten;
b.
ministerieel overleg: het ministerieel overleg plannen van aanpak Curaçao of het ministerieel overleg plannen van aanpak Sint Maarten, bedoeld in
artikel 10;
c.
Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
d.
Onze Minister-President van het Land: Onze Minister-President van het land Curaçao of Onze Minister-President van het land Sint Maarten;
e.
Onze Minister van het Land: Onze Minister van het Land die verantwoordelijk is voor de uitoefening van een taak waarvoor een plan van aanpak is opgesteld;
f.
plan van aanpak: een plan van aanpak als bedoeld in
artikel 2 zoals bekrachtigd door de Slot Ronde Tafel Conferentie of zoals nadien gewijzigd en bekrachtigd door het ministerieel overleg;
g.
toetsingscriteria: de criteria zoals deze zijn neergelegd in de brief d.d. 7 maart 2006 van de voorbereidingscommissie Ronde Tafel Conferentie aan de Voorzitter van de Ronde Tafel Conferentie waarover overeenstemming bestaat, de Slotverklaring van 2 november 2006 en de overige vervolgafspraken hierover;
h.
voortgangscommissie: de voortgangscommissie Curaçao of de voortgangscommissie Sint Maarten, bedoeld in
artikel 3.
1.
Indien het Land op grond van de toetsingscriteria niet of onvoldoende in staat is met ingang van de datum van transitie een taak uit te oefenen, is er voor deze taak een plan van aanpak.
2.
In een plan van aanpak wordt aangegeven:
a.
op welke wijze een taak uiterlijk binnen twee jaar na de transitiedatum in overeenstemming met de toetsingscriteria kan worden verricht en
b.
op welke wijze de taak gedurende de looptijd van het plan van aanpak wordt verricht.
3.
Een plan van aanpak bevat specifieke, meetbare en tijdgebonden resultaten alsmede een tijdschema.
4.
Een plan van aanpak is bekrachtigd door de Slot Ronde Tafel Conferentie.
5.
Een plan van aanpak heeft uitsluitend betrekking op een van de organisaties en taken genoemd in de
bijlage bij dit besluit.
6.
Onze Minister van het Land kan een plan van aanpak zoals bekrachtigd door de Slot Ronde Tafel Conferentie wijzigen, mits deze wijziging wordt bekrachtigd door het ministerieel overleg.
1.
Indien voor een Land een of meer plannen van aanpak zijn vastgesteld, dan wordt bij koninklijk besluit een voortgangscommissie ingesteld, indien het Curaçao betreft, onder de naam «voortgangscommissie Curaçao» en, indien het Sint Maarten betreft, onder de naam «voortgangscommissie Sint Maarten».
2.
Elke voortgangscommissie bestaat uit drie leden, waaronder een voorzitter.
3.
De leden van de voortgangscommissie oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.
4.
De voortgangscommissie heeft haar zetel in het desbetreffende Land.
1.
De voorzitter en de andere leden worden benoemd op grond van deskundigheid en ervaring op het gebied van overheidsorganisaties.
2.
De raad van ministers van het Koninkrijk beslist over de benoeming van de voorzitter en de andere leden volgens de volgende procedure:
a.
een lid in overeenstemming met het gevoelen van de raad van ministers van het Land op aanbeveling van Onze Minister-President van het Land;
b.
een lid in overeenstemming met het gevoelen van de raad van ministers van Nederland op aanbeveling van Onze Minister-President van Nederland, en
c.
een lid, tevens voorzitter, in overeenstemming met het gevoelen van de raad van ministers van het Land en met het gevoelen van de raad van ministers van Nederland.
3.
De benoeming geschiedt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister.
4.
De leden worden benoemd voor de periode gedurende welke dit besluit van kracht is. Indien de periode gedurende welke dit besluit van kracht is bij koninklijk besluit op grond van
artikel 42 wordt verlengd, wordt de benoeming van rechtswege verlengd voor de duur van de verlenging.
5.
Een lid wordt op eigen verzoek ontslagen.
6.
Een lid wordt ontslagen wegens het aanvaarden van een ambt, betrekking of functie als bedoeld in
artikel 5, eerste lid. Voorts kan een lid worden geschorst of ontslagen wegens ongeschiktheid voor de vervulde functie, dan wel wegens andere zwaarwegende in zijn persoon gelegen redenen, dan wel wegens het aanvaarden van een nevenfunctie of andere betrekking als bedoeld in artikel 5, tweede lid.
7.
De raad van ministers van het Koninkrijk beslist over schorsing en ontslag met overeenkomstige toepassing van de procedure van het tweede lid. Schorsing en ontslag geschiedt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister.
8.
Voorafgaande aan een ontslag of een schorsing wordt de voortgangscommissie gehoord, tenzij de omstandigheden met betrekking tot het ontslag of de schorsing dat belemmeren.
9.
Onze Minister stelt de vaste vergoeding van de leden van de voortgangscommissie vast. Hierbij wordt de toepasselijke salarisschaal van
bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren en de toepasselijke deeltijdfactor aangegeven. De leden hebben voorts overeenkomstig het
Reisbesluit binnenland en het
Reisbesluit buitenland recht op vergoeding van reis- en verblijfskosten. Daarnaast hebben de leden op declaratiebasis recht op vergoeding van kosten van internationale telefoongesprekken die zij maken in het kader van de werkzaamheden voor de voortgangscommissie.
1.
Een lid van de voortgangscommissie kan niet tevens zijn:
b.
minister of staatssecretaris van het Land of van Nederland;
c.
lid van de Staten van het Land of van de Staten-Generaal;
d.
lid van de Raad van Advies van het Land;
e.
lid van de Raad van State van het Koninkrijk of staatsraad in buitengewone dienst bij de Raad van State van het Koninkrijk;
f.
lid van de Algemene Rekenkamer van het Land of van Nederland;
g.
nationale ombudsman of substituut-ombudsman van het Land of van Nederland;
h.
ambtenaar bij een ministerie, alsmede de daaronder ressorterende instellingen, diensten en bedrijven van het Land of van Nederland;
i.
lid van de rechterlijke macht;
j.
procureur-generaal of advocaat-generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
2.
Een lid vervult overigens ook geen nevenfunctie of andere betrekking die ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.
3.
Een lid meldt het voornemen tot het aanvaarden van een nevenfunctie of andere betrekking aan de voortgangscommissie. De voortgangscommissie informeert de raad van ministers van het Koninkrijk door tussenkomst van Onze Minister en de raad van ministers van het Land.
4.
De voortgangscommissie maakt de nevenfuncties en andere betrekkingen van een lid openbaar. Openbaarmaking geschiedt bij zijn benoeming en voorts door jaarlijkse publicatie van een opgave van deze nevenfuncties en betrekkingen in de Staatscourant en een in het Land algemeen verkrijgbaar publicatieblad.
1.
De voortgangscommissie heeft een secretaris.
2.
Aan de secretaris kunnen medewerkers worden toegevoegd.
3.
De secretaris en de medewerkers worden op voordracht van de voortgangscommissie vanwege Onze Minister aan de voortgangscommissie ter beschikking gesteld.
4.
De secretaris en de medewerkers staan onder gezag van de voortgangscommissie en leggen uitsluitend aan de voortgangscommissie verantwoording af.
5.
De secretaris en de medewerkers zijn geen lid van de voortgangscommissie.
1.
De voortgangscommissie streeft bij het nemen van besluiten naar consensus.
2.
Zo nodig besluit de commissie bij meerderheid van stemmen. Indien de stemmen staken, heeft de voorzitter een doorslaggevende stem.
3.
Een lid kan zich doen vertegenwoordigen door een ander lid, mits hij daartoe schriftelijk volmacht heeft verleend aan dat lid. De voorzitter beoordeelt de deugdelijkheid van de volmacht. Een lid kan slechts voor één ander lid als gevolmachtigde optreden.
4.
De voorzitter en de secretaris van de voortgangscommissie bevorderen een doelmatige en voorspoedige uitvoering van de taken van de voortgangscommissie.
Artikel 8. Toelating
De leden, de secretaris en de medewerkers van de voortgangscommissie alsmede hun echtgenoten of geregistreerde partners en minderjarige kinderen voor zover zij met hen een gemeenschappelijke huishouding voeren, zijn van rechtswege toegelaten tot het desbetreffende Land. Aan de leden, de secretaris en de medewerkers van de voortgangscommissie alsmede hun echtgenoten of geregistreerde partners worden geen nadere voorwaarden gesteld voor de uitoefening van een beroep of het verrichten van arbeid.
Artikel 9. Bekostiging
De vergoeding van de leden, de secretaris en de medewerkers van de voortgangscommissie, alsmede de bekostiging van de overige apparaatsuitgaven komen voor de helft ten laste van de begroting van Onze Minister en voor de helft ten laste van de begroting van het Land.
1.
Indien voor een Land een of meer plannen van aanpak zijn vastgesteld, is er, indien het Curaçao betreft, een ministerieel overleg plannen van aanpak Curaçao en, indien het Sint Maarten betreft, een ministerieel overleg plannen van aanpak Sint Maarten.
2.
Het ministerieel overleg bestaat uit de volgende twee leden:
a.
Onze Minister-President van het Land en
3.
Onze Minister-President van het Land treedt op als voorzitter van het ministerieel overleg.
1.
Het ministerieel overleg heeft een secretaris.
2.
De secretaris wordt op voordracht van het ministerieel overleg vanwege Onze Minister-President van het Land aan het ministerieel overleg ter beschikking gesteld.
3.
De secretaris is geen lid van het ministerieel overleg.
1.
Het ministerieel overleg besluit bij eenparigheid van stemmen na Onze Minister van het Land te hebben gehoord.
2.
Indien het ministerieel overleg bij de uitvoering van zijn taken niet tot overeenstemming kan komen, stelt Onze Minister zo spoedig mogelijk de raad van ministers van het Koninkrijk hiervan in kennis.
a.
het plan van aanpak waarvoor hij verantwoordelijk is uit te voeren overeenkomstig het tijdschema in het plan;
b.
overeenkomstig
artikel 15 te rapporteren aan de voortgangscommissie over de voortgang en de uitvoering van de plannen van aanpak;
c.
overeenkomstig de
hoofdstukken 8 en
10 zo nodig het plan van aanpak waarvoor hij verantwoordelijk is te wijzigen;
d.
overeenkomstig de
hoofdstukken 9 en
10 zo nodig de uitvoering van het plan van aanpak waarvoor hij verantwoordelijk is, te wijzigen.
1.
Onze Minister van het Land zendt uiterlijk twee weken na afloop van elk kwartaal een uitvoeringsrapportage aan de voortgangsscommissie. In deze uitvoeringsrapportage gaat Onze Minister van het Land in op de voortgang en de uitvoering van de plannen van aanpak waarvoor hij verantwoordelijk is.
2.
Onze Minister van het Land zendt een afschrift van de uitvoeringsrapportage naar de Staten van het Land.
1.
Onze Minister van het Land verleent de voortgangscommissie alle medewerking die zij nodig heeft voor de vervulling van haar taken.
2.
Onverminderd
artikel 15, verstrekt Onze Minister van het Land de voortgangscommissie alle inlichtingen die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar taken.
3.
Onze Minister van het Land verleent de voortgangscommissie dan wel door haar aangewezen vertegenwoordigers, te allen tijde toegang tot overheidsgebouwen en andere plaatsen, met uitzondering van woningen, dan wel toegang tot dan wel inzage in alle goederen, administraties, documenten en andere informatiedragers, een en ander voorzover zij deze toegang of inzage nodig heeft voor de uitoefening van haar taken.
a.
overeenkomstig
artikel 18 te rapporteren aan het ministerieel overleg over de voortgang en de uitvoering van de plannen van aanpak;
b.
overeenkomstig
artikel 25 zo nodig aanbevelingen te doen aan Onze Minister van het Land tot wijziging van een plan van aanpak;
c.
overeenkomstig
artikel 29 te adviseren aan Onze Minister van het Land over een door Onze Minister van het Land opgesteld voorstel voor een gewijzigd plan van aanpak;
d.
overeenkomstig
artikel 32 zo nodig aanbevelingen te doen aan Onze Minister van het Land tot wijziging van de uitvoering van de plannen van aanpak;
e.
overeenkomstig
artikel 36 te adviseren aan Onze Minister van het Land over de uitvoering van de plannen van aanpak.
1.
Met inachtneming van het vierde lid zendt de voortgangscommissie uiterlijk zes weken na afloop van ieder kwartaal voor elk plan van aanpak een voortgangsrapportage aan het ministerieel overleg. In deze rapportage legt de voortgangscommissie haar bevindingen neer ten aanzien van de voortgang en de uitvoering van de plannen van aanpak door Onze Minister van het Land.
2.
De voortgangscommissie stelt ten behoeve van de voortgangsrapportage een eenvoudig model vast, dat aangeeft over welke onderwerpen gerapporteerd wordt.
3.
De voortgangscommissie voegt bij elke voortgangsrapportage een uitvoeringsrapportage van Onze Minister van het Land als bedoeld in
artikel 15.
4.
De voortgangscommissie zendt de rapportage die zij voornemens is uit te brengen overeenkomstig het eerste lid, eerst aan Onze Minister van het Land en stelt hem in de gelegenheid binnen een termijn van twee weken zijn reactie te geven.
5.
In geval van ontvangst van de reactie van Onze Minister van het Land kan de voortgangscommissie de termijn van het eerste lid met een week verlengen.
Artikel 20. Aanwijzingen
Het ministerieel overleg kan, na instemming van de raad van ministers van het Koninkrijk, algemene en bijzondere aanwijzingen geven ten aanzien van de uitoefening van de in dit besluit aan de voortgangscommissie toegekende taken en bevoegdheden.
1.
Indien naar het oordeel van de raad van ministers van het Koninkrijk de voortgangscommissie bij de uitoefening van haar taak ernstig in gebreke blijft, kan Onze Minister, in overeenstemming met de raad van ministers van het Land, de noodzakelijke voorzieningen treffen.
2.
Deze voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat de voortgangscommissie in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister, in overeenstemming met de raad van ministers van het Koninkrijk te stellen termijn alsnog haar taak naar behoren uit te voeren.
Artikel 22. Geheimhouding
De voortgangscommissie neemt de met betrekking tot natuurlijke en rechtspersonen in het Land geldende geheimhoudingsbepalingen in acht.
a.
overeenkomstig
artikel 27 zo nodig Onze Minister van het Land een aanbeveling te geven tot wijziging van een plan van aanpak;
b.
overeenkomstig
artikel 30 een gewijzigd plan van aanpak te bekrachtigen;
c.
overeenkomstig
artikel 34 zo nodig Onze Minister van het Land een aanbeveling te geven tot wijziging van de uitvoering van een plan van aanpak;
d.
overeenkomstig
artikel 37 het oordeel van Onze Minister van het Land dat de uitvoering van een plan van aanpak is voltooid, te bekrachtigen.
1.
Onze Minister van het Land kan een plan van aanpak wijzigen:
a.
op aanbeveling van de voortgangscommissie;
b.
op aanbeveling van het ministerieel overleg;
2.
Onze Minister van het Land wijzigt een plan van aanpak indien dat voortvloeit uit een door de raad van ministers van het Koninkrijk ingevolge
artikel 38 getroffen voorziening.
3.
De volgende situaties geven aanleiding tot de wijziging van een plan van aanpak:
a.
de uitvoering van het plan van aanpak vindt op zodanige wijze plaats, dat op de einddatum van het plan niet aan de toetsingscriteria kan worden voldaan en op grond hiervan dient het plan van aanpak gewijzigd te worden;
b.
het is in het licht van de toetsingscriteria gewenst dat de taak waarvoor het plan van aanpak is opgesteld gedurende de looptijd van het plan of daarna op een andere wijze wordt verricht dan in het plan van aanpak is aangeven.
1.
Onze Minister van het Land deelt binnen veertien dagen na ontvangst van een aanbeveling als bedoeld in
artikel 25 aan de voortgangscommissie mee in hoeverre en, voor zover wordt rekening gehouden met de aanbeveling, op welke wijze hiermee rekening wordt gehouden.
2.
Indien naar het oordeel van de voortgangscommissie gelet op de inhoud van de in het eerste lid genoemde mededeling sprake blijft van een situatie als bedoeld in
artikel 24, derde lid, dan wel indien Onze Minister van het Land nalaat die mededeling aan de voortgangscommissie te doen, geeft de voortgangscommissie binnen veertien dagen na ontvangst van de mededeling, respectievelijk na het uitblijven ervan, daarover bericht aan Onze Minister van het Land.
3.
Indien na ten minste zeven dagen volgend op de dag van verzending van het bericht, bedoeld in het tweede lid, naar het oordeel van de voortgangscommissie sprake blijft van een situatie als bedoeld in
artikel 24, derde lid, bericht de voortgangscommissie na afloop van die periode dienaangaande het ministerieel overleg.
1.
Onze Minister van het Land deelt binnen veertien dagen na ontvangst van een aanbeveling als bedoeld in
artikel 27 aan het ministerieel overleg mee in hoeverre en, voor zover wordt rekening gehouden met de aanbeveling, op welke wijze hiermee rekening wordt gehouden.
2.
Indien naar het oordeel van het ministerieel overleg gelet op de inhoud van de in het eerste lid genoemde mededeling sprake blijft van een situatie als bedoeld in
artikel 24, derde lid, dan wel indien Onze Minister van het Land nalaat die mededeling aan het ministerieel overleg te doen, geeft het ministerieel overleg binnen veertien dagen na ontvangst van de mededeling, respectievelijk na het uitblijven ervan, daarover bericht aan Onze Minister van het Land.
3.
Indien na ten minste zeven dagen volgend op de dag van verzending van het bericht, bedoeld in het tweede lid, naar het oordeel van het ministerieel overleg sprake blijft van een situatie als bedoeld in
artikel 24, derde lid, bericht Onze Minister na afloop van die periode dienaangaande de raad van ministers van het Koninkrijk.
1.
Indien Onze Minister van het Land uit eigen beweging een plan van aanpak wenst te wijzigen, zendt hij een voorstel hiertoe ter advisering aan de voortgangscommissie.
2.
De voortgangscommissie brengt zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het voorstel advies hierover uit.
3.
Na ontvangst van het advies van de voortgangscommissie stelt Onze Minister van het Land binnen twee weken het gewijzigde plan van aanpak vast, dan wel stelt Onze Minister van het Land binnen twee weken vast dat het plan van aanpak niet gewijzigd zal worden.
1.
Onverwijld na de vaststelling van een gewijzigd plan van aanpak, zendt Onze Minister van het Land het gewijzigde plan, indien van toepassing vergezeld van het advies van de voortgangscommissie, ter bekrachtiging aan het ministerieel overleg.
2.
Indien het ministerieel overleg niet tot overeenstemming kan komen over de bekrachtiging van een gewijzigd plan van aanpak, stelt Onze Minister de raad van ministers van het Koninkrijk zo spoedig mogelijk hiervan in kennis.
3.
Indien een gewijzigd plan van aanpak niet wordt bekrachtigd en de uitvoering reeds een aanvang heeft genomen, stelt Onze Minister van het Land het ministerieel overleg op de hoogte van de gevolgen die hij daaraan verbindt.
1.
Voor zover het niet noodzakelijk of gewenst is hiervoor het plan van aanpak te wijzigen, kan Onze Minister van het Land de uitvoering van een plan van aanpak wijzigen:
a.
op aanbeveling van de voortgangscommissie;
b.
op aanbeveling van het ministerieel overleg;
2.
Onze Minister van het Land wijzigt de uitvoering van een plan van aanpak indien dat voortvloeit uit een door de raad van ministers van het Koninkrijk ingevolge
artikel 38 getroffen voorziening.
3.
De volgende situaties geven aanleiding tot een wijziging van de uitvoering van een plan van aanpak:
a.
Onze Minister van het Land brengt het plan niet, niet tijdig of niet volledig ten uitvoer;
b.
het is gewenst dat het plan van aanpak op een andere wijze ten uitvoer wordt gebracht dan in de praktijk geschiedt.
1.
Onze Minister van het Land deelt binnen veertien dagen na ontvangst van een aanbeveling als bedoeld in
artikel 32 aan de voortgangscommissie mee in hoeverre en, voor zover wordt rekening gehouden met de aanbeveling, op welke wijze hiermee rekening wordt gehouden.
2.
Indien naar het oordeel van de voortgangscommissie gelet op de inhoud van de in het eerste lid genoemde mededeling sprake blijft van een situatie als bedoeld in
artikel 31, derde lid , dan wel indien Onze Minister van het Land nalaat die mededeling aan de voortgangscommissie te doen, geeft de voortgangscommissie binnen veertien dagen na ontvangst van de mededeling, respectievelijk na het uitblijven ervan, daarover bericht aan Onze Minister van het Land.
3.
Indien na ten minste zeven dagen volgend op de dag van verzending van het bericht, bedoeld in het tweede lid, naar het oordeel van de voortgangscommissie sprake blijft van een situatie als bedoeld in
artikel 31, derde lid, bericht de voortgangscommissie na afloop van die periode dienaangaande het ministerieel overleg.
1.
Onze Minister van het Land deelt binnen veertien dagen na ontvangst van een aanbeveling als bedoeld in
artikel 34 aan het ministerieel overleg mee in hoeverre en, voor zover wordt rekening gehouden met de aanbeveling, op welke wijze hiermee rekening wordt gehouden.
2.
Indien naar het oordeel van het ministerieel overleg gelet op de inhoud van de in het eerste lid genoemde mededeling sprake blijft van een situatie als bedoeld in
artikel 31, derde lid, dan wel indien Onze Minister van het Land nalaat die mededeling aan het ministerieel overleg te doen, geeft het ministerieel overleg binnen veertien dagen na ontvangst van de mededeling, respectievelijk na het uitblijven ervan, daarover bericht aan Onze Minister van het Land.
3.
Indien na ten minste zeven dagen volgend op de dag van verzending van het bericht, bedoeld in het tweede lid, naar het oordeel van het ministerieel overleg sprake blijft van een situatie als bedoeld in
artikel 31, derde lid, bericht Onze Minister na afloop van die periode dienaangaande de raad van ministers van het Koninkrijk.
1.
Onze Minister van het Land kan de voortgangscommissie om advies vragen over de uitvoering van het plan van aanpak.
2.
De voortgangscommissie brengt binnen twee weken na ontvangst van de adviesaanvraag het advies uit en zendt een afschrift hiervan aan het ministerieel overleg.
1.
Indien Onze Minister van het Land van oordeel is dat de uitvoering van een plan van aanpak is voltooid, zendt Onze Minister van het Land een gemotiveerde verklaring, vergezeld van het advies van de voortgangscommissie, aan het ministerieel overleg, ter bekrachtiging van dat oordeel.
2.
Indien het ministerieel overleg niet tot overeenstemming kan komen over de bekrachtiging, stelt Onze Minister de raad van ministers van het Koninkrijk zo spoedig mogelijk hiervan in kennis.
1.
De raad van ministers van het Koninkrijk kan, Onze Minister van het Land gehoord, een voorziening treffen met betrekking tot een plan van aanpak of de uitvoering daarvan.
2.
De voorziening wordt getroffen bij koninklijk besluit op de voordracht van Onze Minister.
3.
Het koninklijk besluit wordt zo spoedig mogelijk gezonden aan Onze Minister van het Land en de regering van het Land.
1.
Tegen een koninklijk besluit als bedoeld in
artikel 38, staat voor Onze Minister van het Land gedurende dertig dagen na verzending van het besluit beroep open bij Ons. De Raad van State van het Koninkrijk is belast met het voorbereiden van het ontwerpbesluit inzake de beslissing op het beroep. Ons besluit wordt in een in het Land algemeen verkrijgbaar publicatieblad bekend gemaakt en ter kennis van Onze Minister van het Land gebracht.
2.
De Raad van State van het Koninkrijk kan bij de voorbereiding van het ontwerpbesluit, bedoeld in het eerste lid, belanghebbenden, getuigen, deskundigen en tolken oproepen om tijdens het onderzoek ter zitting te worden gehoord. De Raad stelt in ieder geval Onze Minister van het Land in de gelegenheid te worden gehoord.
4.
De
artikelen 6:5 ,
6:6,
6:14,
6:15,
6:17 en
6:21,
8:24,
8:25,
8:27 tot en met 8:29,
8:31 8:32,
8:33 tot en met 8:36, eerste lid,
8:39,
8:50,
8:61 en
8:62 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing. Ambtsberichten en andere door Onze Minister aangewezen stukken zijn niet openbaar.
5.
Het ontwerp van een koninklijk besluit als bedoeld in het eerste lid, is niet openbaar.
6.
Artikel 18a van de Wet op de Raad van State is van overeenkomstige toepassing. Het onderzoek ter zitting is openbaar.
7.
Het beroep schorst niet de werking van het besluit waartegen het is gericht.
8.
De Raad van State van het Koninkrijk kan een procesreglement vaststellen voor de behandeling van het beroep, bedoeld in het eerste lid, en van het verzoek om een voorlopige voorziening, bedoeld in
artikel 40.
9.
Binnen twee maanden na ontvangst van het ontwerpbesluit kan Onze Minister, met vermelding van de gerezen bedenkingen, de Raad verzoeken zijn ontwerp in nadere overweging te nemen. In het kader van die nadere overweging stelt de Raad opnieuw het betrokken bestuur in de gelegenheid te worden gehoord.
10.
Ons besluit wijkt niet af van het ontwerp of, indien daarvan sprake is, het nader ontwerp, voor zover het advies van de Raad uitsluitend is gebaseerd op rechtmatigheidsgronden, en voor het overige uitsluitend indien zeer zwaarwegende gronden daartoe aanleiding geven. Indien Ons besluit afwijkt van het ontwerp of het nader ontwerp wordt het in het Staatsblad geplaatst met het rapport van Onze Minister. Dat rapport bevat in ieder geval de argumenten op grond waarvan wordt voorgesteld af te wijken van het ontwerp respectievelijk het nader ontwerp, alsmede het ontwerp zelf en indien daarvan sprake is, het nader ontwerp.
11.
Ons besluit wijkt voorts niet af van het ontwerp dan na toepassing van het negende lid, eerste volzin. Indien niet binnen twee maanden een verzoek als bedoeld in de eerste volzin van het negende lid is gedaan, beslissen Wij overeenkomstig het ontwerp van de Raad van State van het Koninkrijk.
12.
Besluiten van Onze Minister op grond van dit besluit zijn niet vatbaar voor beroep op de administratieve rechter op grond van de Landsverordening Administratieve rechtsspraak of de
Algemene wet bestuursrecht . Dit geldt eveneens voor Ons besluit als bedoeld in het eerste lid.
1.
Indien op grond van
artikel 39, tegen een besluit beroep is ingesteld, kan een daartoe door de Vice-President aangewezen staatsraad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.
Een verzoek om voorlopige voorziening kan worden gedaan door Onze Minister van het Land die het beroep instelde.
4.
De
artikelen 6:5 ,
6:6,
6:14,
6:15,
6:17 en
6:21,
8:68,
8:72, vijfde lid,
8:83, eerste, derde en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
5.
De staatsraad, bedoeld in het eerste lid, doet zo spoedig mogelijk schriftelijk of mondeling uitspraak.
6.
De uitspraak strekt tot:
a.
onbevoegdheid van de staatsraad, bedoeld in het eerste lid,
b.
niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek,
c.
afwijzing van het verzoek, of
d.
gehele of gedeeltelijke toewijzing van het verzoek.
7.
De staatsraad, bedoeld in het eerste lid, kan de voorlopige voorziening, op verzoek en ambtshalve, opheffen of wijzigen, nadat hij partijen heeft gehoord, althans behoorlijk opgeroepen. De
artikelen 6:4, derde lid ,
6:5 ,
6:6,
6:14,
6:15,
6:17 en
6:21,
8:83 eerste,derde en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
8.
De voorlopige voorziening vervalt, zodra door Ons is beslist, voor zover daarvoor in Ons besluit geen ander tijdstip is aangegeven.
Artikel 41. Beheer bescheiden
De bescheiden betreffende de werkzaamheden van de voortgangscommissie worden na beëindiging van haar werkzaamheden bewaard in het archief van Onze Minister-President van het Land. De bescheiden worden in afschrift ter beschikking gesteld van Onze Minister.
1.
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dit tijdstip ligt niet eerder dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.
2.
Twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit wordt dit besluit bij koninklijk besluit ingetrokken.
3.
Indien nog niet alle plannen van aanpak zijn uitgevoerd, kan de termijn van twee jaar, bedoeld in het tweede lid, telkens met twee jaar bij koninklijk besluit worden verlengd. Het koninklijk besluit wordt uiterlijk 2 maanden voor het verstrijken van deze termijn in het Staatsblad gepubliceerd.
4.
Een voordracht voor een koninklijk besluit, als bedoeld in het tweede en derde lid, wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Artikel 43. Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint Maarten.
’s-Gravenhage, 24 juli 2010
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Uitgegeven de eerste september 2010
De Minister van Justitie,