Let op. Deze wet is vervallen op 1 oktober 2008. U leest nu de tekst die gold op 30 september 2008.

Streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering

Uitgebreide informatie
Streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering Circulaire aan: – de colleges van burgemeester en wethouders – de besturen van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden – de Colleges van Gedeputeerde Staten – de DG en de HID’s van de regionale directies van RWS – de besturen van de waterkwaliteit beherende waterschappen (door tussenkomst van de Unie van Waterschappen)
Geachte heer, mevrouw,
Met deze circulaire wil ik u, mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en mijn ambtgenoot van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, een overzicht geven van alle thans beschikbare interventiewaarden bodemsanering en indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging, inclusief de hierbij behorende streefwaarden, meetvoorschriften en parameters voor het bepalen van de saneringsurgentie en het saneringstijdstip.
In de voorliggende circulaire is de lijst met interventiewaarden bodemsanering en indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging uitgebreid ten opzichte van de voorgaande circulaires op dit gebied met de vierde tranche stoffen. De vierde tranche van stoffen is de vierde groep stoffen waarvoor een risico-evaluatie is uitgevoerd, ten behoeve van het vaststellen van interventiewaarden. Indien niet kon worden besloten tot het vaststellen van een interventiewaarde is een indicatief niveau voor ernstige verontreiniging vastgesteld. Voor het omgaan met stoffen waarvoor in deze circulaire geen interventiewaarden of indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging zijn gegeven, geeft voorliggende circulaire aanwijzingen in de vorm van een richtlijn voor niet-genormeerde stoffen. In deze richtlijn wordt onder andere ingegaan op asbest.
Toepassingsgebied circulaire, zorgplicht
De circulaire heeft betrekking op gevallen van verontreiniging van bodem, grondwater en sediment die men in het kader van de saneringsregeling van de Wet Bodembescherming (Wbb) beoordeelt. In dit kader vindt besluitvorming plaats over ernst, urgentie en tijdstip voor de aanpak van gevallen van verontreiniging die dateren van voor 1987.
De interventiewaarden, indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging en streefwaarden gelden ook voor waterbodems en zijn ook opgenomen in de 4e Nota Waterhuishouding met uitzondering van de destijds nog niet gepubliceerde vierde tranche van stoffen.
Het toepassingsgebied van de circulaire wordt als volgt afgebakend:
1. De circulaire is uitdrukkelijk niet van toepassing voor de beoordeling van de kwaliteit van andersoortig materiaal, zoals stortmateriaal, verhardingsmateriaal of (wegen)bouwmateriaal;
2. Voor bodemverontreiniging veroorzaakt vanaf 1 januari 1987 geldt de zorgplicht ( artikel 13 Wbb). Voor deze gevallen geldt dat ze zo spoedig mogelijk moeten worden gesaneerd, ongeacht de aangetroffen gehalten en de risico’s van de verontreinigende stoffen. De bepaling van de ernst van de verontreiniging, de saneringsurgentie en het saneringstijdstip spelen hier geen rol. Het gaat hierbij om sanering tot de oude toestand op basis van de stand der techniek (ALARA-principe). Overigens biedt daarbij artikel 27, lid 2 Wbb het bevoegd gezag de mogelijkheid tot nadere invulling van de te nemen maatregelen.
3. Aanvullend op de zorgplicht kan de ongewone voorvallenregeling van toepassing zijn ( artikel 30 t/m 35 Wbb). Als de ongewone voorvallenregeling van toepassing is, dan is een beoordeling van de ernst van het geval van verontreiniging wel van belang, omdat hieraan extra bevoegdheden zijn gekoppeld voor het bevoegd gezag.
4. Als de bodemverontreiniging voor 1 januari 1987 is veroorzaakt en in een ander kader wordt beoordeeld, dan dient te worden vastgesteld of een op dat moment geldend vergunningsvoorschrift of wettelijk voorschrift verplicht tot sanering. Dergelijke kaders zijn bijvoorbeeld de Wet Milieubeheer , de Woningwet , de Warenwet , de Waterleidingwet , de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater en het Arbeidsomstandighedenbesluit . Dergelijke regelingen gaan voor op de saneringsregeling Wbb en de circulaire is dan niet van toepassing. Als echter op basis van de bedoelde andere regelingen wordt besloten niet of onvolledig te saneren en er is sprake van een bodemverontreiniging die voor 1 januari 1987 is veroorzaakt, dan fungeert de saneringsregeling Wbb als vangnet en is de circulaire wel van toepassing. Meer informatie over de afstemming van de saneringsregeling Wbb met andere wettelijke regelingen is te vinden in de Circulaire Saneringsregeling Wet bodembescherming: beoordeling en afstemming (Stcrt. 1998, nr. 4).
Interventiewaarden bodemsanering
Het bevoegd gezag (College van Gedeputeerde Staten; College van Burgemeester en Wethouders van de vier grote gemeenten; Minister van Verkeer en Waterstaat) stelt in een beschikking vast of er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging ( Wbb, artikel 29, 1e lid). Vaststelling vindt plaats naar aanleiding van een nader bodemonderzoek of een melding als bedoeld in artikel 28, lid 1 van de Wbb. De interventiewaarden bodemsanering vormen de getalsmatige invulling van het concentratieniveau waarboven sprake is van een geval van ernstige verontreiniging.
Bij overschrijding van de interventiewaarden geldt dat de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant of dier ernstig zijn verminderd of dreigen te worden verminderd. Om van overschrijding van de interventiewaarden te spreken, dient voor tenminste één stof de gemiddelde gemeten concentratie van minimaal 25 m 3[1] bodemvolume in het geval van bodem- of sedimentverontreiniging, of 100 m 3[2] poriënverzadigd bodemvolume in het geval van grondwaterverontreiniging, hoger te zijn dan de interventiewaarde.
De interventiewaarden zijn vastgesteld voor bodem/sediment en grondwater en gelden voor land- en waterbodems. In bijlage A van deze circulaire wordt een overzicht gegeven van alle thans vastgestelde interventiewaarden bodemsanering en is de procedure beschreven die is gevolgd voor het afleiden van deze waarden.
Er bestaat in specifieke gevallen een kans dat bij gehalten in de bodem onder de interventiewaarden toch geldt dat de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant of dier ernstig zijn verminderd of dreigen te worden verminderd en gesproken moet worden van een geval van ernstige verontreiniging. Dit wordt in bijlage A van deze circulaire nader toegelicht.
Indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging
In bijlage A van deze circulaire wordt ook een overzicht gegeven van alle thans vastgestelde indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging en is de procedure beschreven die is gevolgd voor het afleiden van deze indicatieve niveaus. Indicatieve niveaus zijn vastgesteld voor stoffen behorende tot de tweede, derde en vierde tranche waarvoor geen meet- en analysevoorschriften beschikbaar zijn of binnenkort te verwachten zijn ofwel stoffen behorende tot de tweede, derde en vierde tranche waarvoor onvoldoende ecotoxicologische toxiciteitsgegevens beschikbaar zijn om een betrouwbare interventiewaarde te kunnen vaststellen.
De indicatieve niveaus worden gekenmerkt door een grotere mate van onzekerheid dan de interventiewaarden. De status van de indicatieve niveaus is daarom niet gelijk aan die van de interventiewaarden. Over- of onderschrijding van de indicatieve niveaus heeft derhalve niet direct consequenties voor het nemen van een beslissing over de ernst van een geval van verontreiniging door het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag dient naast de indicatieve niveaus ook andere overwegingen te betrekken bij de beslissing of er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging. In de motivering van zijn beslissing kan het bevoegd gezag dit aangeven. Ter ondersteuning wil ik aanbevelen dat indien mogelijk:
· eerst wordt nagegaan of op basis van andere stoffen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging en saneringsurgentie;
· een bepaling van actuele risico’s wordt uitgevoerd;
· aanvullend onderzoek naar de potentiële risico’s van de betreffende stof dient wordt uitgevoerd.
Streefwaarden
In deze circulaire zijn in bijlage A tevens de streefwaarden voor bodem/sediment en grondwater opgenomen. Deze zijn afgeleid binnen het project Integrale Normstelling Stoffen (INS). De binnen INS afgeleide streefwaarden bodem/sediment zijn getoetst op praktische bruikbaarheid binnen het project ‘Evaluatie Hantering Streefwaarden (HANS)’. Binnen het project HANS zijn tevens afspraken gemaakt over de wijze van toetsing aan de streefwaarden om te kunnen spreken van relatief onbelaste bodem/sediment. Hiervoor zijn toetsingsregels geïntroduceerd en vastgesteld in de Stuurgroep Bodem 1[3] . Deze toetsingsregels zijn opgenomen in bijlage A .
Voor sommige aromatische verbindingen en gechloreerde koolwaterstoffen zijn voor grondwater in plaats van de INS-streefwaarden de ‘oude’ MILBOWA 2[4] streefwaarden overgenomen. Wat de metalen betreft wordt er onderscheid gemaakt tussen de streefwaarden voor diep en ondiep grondwater. Deze keuzes worden nader toegelicht in bijlage A .
Meet- en analysevoorschriften
In ‘Kwaliteit van milieumetingen’ (Kamerstukken II 1992/93, 23 061, nr.1) is vastgelegd, dat bij het vaststellen van normen zoveel mogelijk moet worden aangegeven hoe de betreffende stof moet worden gemeten. In deze circulaire is hieraan invulling gegeven door in bijlage B meet- en analysevoorschriften voor grond/sediment en grondwater voor de betreffende stoffen op te nemen. De voorschriften zijn grotendeels ontleend aan DOMINO 3[5] . Indien geen definitieve voorschriften beschikbaar zijn, worden ontwerpvoorschriften gegeven.
Saneringsurgentie
Indien sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging dient het bevoegd gezag in dezelfde beschikking vast te stellen of er sprake is van saneringsurgentie ( Wet bodembescherming artikel 36 en artikel 37, lid 1). Hierbij zijn de actuele, op de plaats van het geval van verontreiniging voorkomende, risico’s voor mensen en ecosystemen, alsmede de verspreidingsrisico’s bepalend. Deze hangen sterk samen met het gebruik van de verontreinigde locatie. In de ‘ Circulaire Saneringsregeling Wet Bodembescherming: beoordeling en afstemming ’ (Stcrt. 1998, nr. 4), is in bijlage 5 de systematiek voor het bepalen van de saneringsurgentie beschreven. Deze systematiek dient toegepast te worden, indien is vastgesteld dat sprake is van een geval van ernstige verontreiniging. Voor waterbodems is vanuit het Ministerie van V&W een nieuwe richtlijn voor nader onderzoek in voorbereiding.
Ter ondersteuning van het gebruik van de urgentiesystematiek is in opdracht van het Ministerie van VROM een gebruikershandleiding opgesteld (uitgegeven door de SDU Den Haag) en is de PC-programmatuur ‘Sanerings Urgentie Systematiek’ (SUS) ontwikkeld (uitgebracht door het Van Hall Instituut Groningen/Leeuwarden). De interventiewaarden en de indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging uit deze circulaire zijn in SUS opgenomen, of zullen binnenkort worden opgenomen. In bijlage C is voor de stoffen in deze circulaire een overzicht gegeven van de parameters die noodzakelijk zijn voor het bepalen van de saneringsurgentie.
Saneringstijdstip
Indien er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging waarvoor sanering urgent is, dient het bevoegd gezag (althans indien het hierbij het College van Gedeputeerde Staten en het College van Burgemeester en Wethouders van de vier grote gemeenten betreft) te bepalen op welk tijdstip met de sanering moet worden begonnen ( Wet bodembescherming artikel 36 en artikel 37, lid 2). In de ‘ Circulaire bepaling saneringstijdstip voor gevallen van ernstige verontreiniging waarvoor sanering urgent is ’ (Stcrt. 1997, nr. 47), is hiervoor een systematiek beschreven die toegepast dient te worden.
De systematiek voor het bepalen van het saneringstijdstip is opgenomen in de eerder genoemde PC-programmatuur SUS. Voor het bepalen van het saneringstijdstip volstaan in de meeste gevallen dezelfde gegevens als voor het bepalen van de saneringsurgentie ( bijlage C ). In enkele gevallen kan het nodig zijn extra gegevens te verzamelen. Dit geldt met name voor het bepalen van de verspreidingsrisico’s. Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen hoe hiermee wordt omgegaan.
Omgaan met niet-genormeerde stoffen
Bij onderzoek naar een geval van verontreiniging worden regelmatig stoffen aangetroffen, waarvoor in deze circulaire geen streefwaarden en/of interventiewaarden zijn opgenomen. Een bekend voorbeeld hiervan is asbest. Dergelijke stoffen worden in dit kader aangeduid als ‘niet-genormeerde stoffen’. Indien dergelijke stoffen worden aangetroffen en men wil beoordelen of er sprake is van verontreiniging, of indien men voor deze stoffen een beschikking over de ernst en urgentie van het geval van verontreiniging wil afgeven, dan kan deze niet worden onderbouwd met een verwijzing naar de streefwaarden, interventiewaarden of indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging.
Bijlage D van deze circulaire beschrijft de procedure die bij het aantreffen van niet-genormeerde stoffen kan worden gevolgd. Net als geldt voor de genormeerde stoffen moet echter eerst worden vastgesteld of er sprake is van de beoordeling van een geval van verontreiniging binnen het kader van de saneringsregeling van de Wbb. Voor meer informatie over het toepassingsgebied van voorliggende circulaire verwijs ik naar de paragraaf ‘Toepassingsgebied circulaire, zorgplicht’.
Vervallen voorgaande circulaires
In bijlage A van deze circulaire wordt een overzicht gegeven van alle thans vastgestelde interventiewaarden bodemsanering en indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging. Dit betreft de al eerder gepubliceerde eerste, tweede en derde tranche van stoffen (Stcrt. 1994, nr. 95 en Stcrt. 1997, nr 169) aangevuld met de vierde tranche van stoffen. In bijlage A zijn ook de aanpassingen verwerkt, die zijn aangegeven in de Circulaire interventiewaarde bodemsanering voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (Stcrt. 1996, nr. 120) en de Circulaire aanpassing interventiewaarden bodemsanering (Stcrt 1998, nr. 127). De genoemde circulaires komen met de voorliggende circulaire te vervallen.
· Bij de invoering van de interventiewaarden in 1994 is afgesproken dat na circa 5 jaar een brede evaluatie zal worden uitgevoerd. Momenteel is het RIVM bezig met het uitvoeren van het wetenschappelijke deel van deze evaluatie in het project ‘Evaluatie Interventiewaarden’. Binnen dit project wordt in overleg met INS verdere invulling gegeven aan afstemming van de streefwaarden grondwater met het normenstelsel in het kader van de bodemsanering. De werkgroep UI 4[6] houdt zich bezig met het beleidsmatige deel van deze evaluatie. De Technische Commissie Bodembescherming (TCB) heeft advies uitgebracht over de aanpak van de evaluatie door het RIVM en zal in de toekomst worden gevraagd advies uit te brengen over de resultaten ervan. Indien deze evaluatie leidt tot een bijstelling van de hoogte van een aantal interventiewaarden en indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging, zullen deze in een volgende circulaire worden bekendgemaakt.
· Vooruitlopend op de evaluatie van de interventiewaarden heeft op mijn verzoek het RIVM de interventiewaarde lood vervroegd geëvalueerd en is de TCB om advies gevraagd. De voorstellen van het RIVM voor een interventiewaarde lood voor bodem/sediment lopen uiteen van 380 tot 520 mg/kg droge stof (d.s.). De huidige interventiewaarde lood voor bodem is 530 mg/kg d.s. Op basis van de evaluatie van het RIVM en het advies van de TCB is besloten de interventiewaarde voor lood op dit moment niet te wijzigen.
· Het project HANS heeft geleid tot het opstarten van een vervolgproject (Achtergrondwaarden 2000 (AW2000)) waarin onderzoek zal plaatsvinden naar de gehalten aan verontreinigende stoffen in de bodem in relatief onbelaste gebieden. Binnen dit vervolgproject worden ook de toetsingsregels opnieuw in beschouwing genomen. Het vervolgproject bevindt zich thans in de definitiefase, zodat nog niet duidelijk is wanneer de resultaten van het project kunnen worden geïmplementeerd.
· In het kader van de voortgang van de implementatie van het Bouwstoffenbesluit is de afspraak gemaakt voor drins en DDT/DDE/DDD de toetsingsregels op dit moment enigszins aan te passen. Deze aanpassing is opgenomen in bijlage A van voorliggende circulaire. Deze aanpassing wordt meegenomen bij de evaluatie van de toetsingsregels in het genoemde vervolgproject van HANS.
· Sinds de toetsingsregels zijn ontwikkeld hebben zich belangrijke ontwikkelingen voorgedaan in het kader van de beleidsvernieuwing bodemsanering (BEVER). Deze ontwikkelingen zijn nog niet ten einde. In het kader van BEVER project A (afwegingsproces saneringsdoelstelling bodem) worden bodemgebruikswaarden (BGW’s) vastgesteld. Deze waarden zijn terugsaneerwaarden en kwaliteitseis voor leeflaaggrond in saneringssituaties. Zoals de TCB in haar advies heeft opgemerkt, is goede afstemming tussen toetsingsregels en BGW’s noodzakelijk. Anders zou de situatie zich kunnen voordoen dat grond op basis van de toetsingsregels vrij kan worden toegepast, terwijl tegelijkertijd de bodemgebruikswaarden worden overschreden en de kwaliteit derhalve niet geschikt geacht wordt voor de invulling van een bepaalde bodemfunctie. Dit betekent dat indien de meest recente kennis zoals meegenomen in project A hiertoe aanleiding geeft, aanvulling van de toetsingsregels mogelijk is.
· De streefwaarden grond/sediment uit INS/HANS en de genoemde toetsingsregels zijn opgenomen in de Vierde Nota Waterhuishouding, Regeringsbeslissing (NW4, Ministerie van V&W, december 1998) voor de beoordeling van de produktkwaliteit van sediment. Dezelfde streefwaarden grond/sediment en toetsingsregels zijn eveneens voor wat betreft de samenstellingswaarde voor schone grond (voor zover thans juridisch mogelijk) geïmplementeerd in de regelgeving voor het toepassen van bouwstoffen op of in de bodem. Dit is vooruitlopend op een wijziging van het Bouwstoffenbesluit vastgelegd in een ministeriële vrijstellingsregeling ( Vrijstellingsregeling samenstellings- en immissiewaarden Bouwstoffenbesluit , Stcrt 1999, nr. 126).
Tot slot
Ik ga ervan uit dat u met ingang van drie dagen na publicatie van deze Circulaire in de Staatscourant, de streefwaarden, de interventiewaarden bodemsanering en de indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging hanteert bij het beoordelen van gevallen van bodemverontreiniging overeenkomstig het toepassingsgebied van deze circulaire.
Hoogachtend,
De van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ,
Minister
Inhoudsopgave
Toepassingsgebied circulaire, zorgplicht
Interventiewaarden bodemsanering
Indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging
Streefwaarden
Meet- en analysevoorschriften
Saneringsurgentie
Saneringstijdstip
Omgaan met niet-genormeerde stoffen
Vervallen voorgaande circulaires
Ontwikkelingen van belang voor de circulaire
Tot slot
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht