1.
De raad draagt ervoor zorg dat de doelstellingen waarvoor de subsidie wordt verleend op doelmatige en effectieve wijze worden nagestreefd, dat de werkzaamheden dienovereenkomstig worden geregeld, en dat een goed beleid en beheer wordt gevoerd.
2.
De raad voert de op het
Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst 1994 gebaseerde beleidsregels uit.
3.
Het jaarverslag als bedoeld in
artikel 18 van de Kaderwet geeft tevens inzicht in de wijze waarop de bedrijfsvoering heeft plaatsgevonden. Daarbij komen in ieder geval aan de orde:
a.
de administratieve organisatie;
b.
de mate van betrouwbaarheid van de informatiebeveiliging;
c.
de maatregelen die zijn gericht op de voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidiegelden;
d.
de wijze waarop de kwaliteit van de bedrijfsvoering wordt gewaarborgd.
1.
Uiterlijk vier weken na afloop van de eerste vier respectievelijk acht maanden van het boekjaar, dient de raad een voortgangsrapportage in.
2.
Indien uit de voortgangsrapportage blijkt dat de bedrijfsvoering of het beheer niet worden uitgevoerd overeenkomstig de daaraan redelijkerwijs te stellen eisen, kan Onze Minister verlangen dat telkens na verloop van twee maanden van het boekjaar een voortgangsrapportage wordt ingediend.
3.
Onze Minister kan ten gunste van de raad en met instemming van de raad van de termijn, bedoeld in het tweede lid, afwijken.
2.
De opdracht aan de accountant gaat vergezeld van een door Onze Minister vast te stellen aanwijzing over de reikwijdte en de intensiteit van de controle, bedoeld in
artikel 42a, tweede lid, van de wet. De aanwijzing bevat tevens een model accountantsverklaring volgens welke de accountant de uitslag van zijn onderzoek moet opstellen.
1.
De raad verzekert zijn burgerrechtelijke aansprakelijkheid tegenover derden voor een som van ten minste € 450 000,– per gebeurtenis en per geval.
2.
De raad verzekert zijn onroerende zaken tegen brandschade naar herbouwwaarde.
3.
De raad verzekert zijn roerende zaken tegen brandschade en diefstal naar vervangingswaarde.
1.
Indien gedurende het boekjaar blijkt dat het verwachte saldo van baten en lasten meer dan 10% lager is dan het bedrag van de subsidieverlening, doet de raad daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.
2.
Onze Minister kan op grond van de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, de bevoorschotting verlagen.
2.
De raad behoeft tevens de toestemming van Onze Minister voor het aangaan of wijzigen van subsidieverplichtingen anders dan met voorzieningen, bedoeld in
artikel 42b, eerste lid, van de wet.
2.
Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding worden de activa gewaardeerd op hun actuele waarde. De waardebepaling van een onroerende zaak geschiedt door drie deskundigen. Onze Minister onderscheidenlijk de raad wijzen elk een deskundige aan, die in onderling overleg een derde deskundige aanwijzen.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing, indien de activiteiten van de raad door een derde worden voortgezet en de activa en passiva met toestemming van Onze Minister tegen boekwaarde aan die derde worden overgedragen.