Wet van 13 december 1963, houdende uitvoering van het op 30 augustus 1962 te 's-Gravenhage ondertekende Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland ter verdere vereenvoudiging van het rechtsverkeer, zoals geregeld bij het op 1 maart 1954 te 's-Gravenhage gesloten Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is voorzieningen te treffen tot uitvoering van het op 30 augustus 1962 te 's-Gravenhage ondertekende Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland ter verdere vereenvoudiging van het rechtsverkeer, zoals geregeld bij het op 1 maart 1954 te 's-Gravenhage gesloten Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Trb. 1962, 108);
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
In deze wet wordt onder "het verdrag" verstaan het op 30 augustus 1962 te 's-Gravenhage ondertekende Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland ter verdere vereenvoudiging van het rechtsverkeer, zoals geregeld bij het op 1 maart 1954 te 's-Gravenhage gesloten Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Trb. 1962, 108).
Artikel 2
Als Nederlandse rechterlijke autoriteiten, bedoeld in artikel 1, eerste lid onder a van het verdrag, treden op de officieren van justitie bij de arrondissementsparketten.
Artikel 3
De kosten, waarvan ingevolge artikel 3, derde of vijfde lid, van het verdrag door de Bondsrepubliek Duitsland opgave wordt gedaan, worden in rekening gebracht aan degene te wiens verzoeke de Officier van Justitie de mededeling van stukken heeft aangevraagd.
Artikel 30 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4
Met betrekking tot de kosten, waarvan ingevolge de artikelen 5 en 6, tweede lid van het verdrag door de Bondsrepubliek Duitsland opgave wordt gedaan, is artikel 16 van de wet van 24 december 1958 (Stb. 677) houdende uitvoering van het op 1 maart 1954 te 's-Gravenhage ondertekende Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag waarop het verdrag voor Nederland in werking treedt.
Gegeven ten Paleize Soestdijk, 13 december 1963
De Minister van Justitie,
De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,
Uitgegeven de dertigste december 1963.
De Minister van Justitie,