1.
Het is verboden zonder certificaat daartoe handelingen te verrichten met betrekking tot het opsporen, onderzoeken of verwerven van cultureel erfgoed of onderdelen daarvan, waardoor verstoring van de bodem, of verstoring of gehele of gedeeltelijke verplaatsing of verwijdering van een archeologisch monument of cultureel erfgoed onder water optreedt.
1.
Het is verboden zonder certificaat daartoe handelingen te verrichten met betrekking tot het opsporen, onderzoeken of verwerven van cultureel erfgoed of onderdelen daarvan, waardoor verstoring van de bodem, of verstoring of gehele of gedeeltelijke verplaatsing of verwijdering van een archeologisch monument of cultureel erfgoed onder water optreedt.
1.
Een certificaat als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid , wordt op aanvraag verstrekt door een instelling die door Onze Minister hiertoe is aangewezen.
1.
Een certificaat als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid , wordt op aanvraag verstrekt door een instelling die door Onze Minister hiertoe is aangewezen.
2.
Onze Minister wijst een instelling slechts aan indien deze beschikt over accreditatie waarmee de Stichting Raad voor Accreditatie kenbaar heeft gemaakt dat er gedurende een bepaalde periode een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat de certificerende instelling competent is voor het verstrekken van certificaten en dat wordt voldaan aan eisen met betrekking tot de onafhankelijkheid, onpartijdigheid, continuïteit of aan andere eisen waarmee de kwaliteit van de verstrekking kan worden bevorderd.
2.
Onze Minister wijst een instelling slechts aan indien deze beschikt over accreditatie waarmee de Stichting Raad voor Accreditatie kenbaar heeft gemaakt dat er gedurende een bepaalde periode een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat de certificerende instelling competent is voor het verstrekken van certificaten en dat wordt voldaan aan eisen met betrekking tot de onafhankelijkheid, onpartijdigheid, continuïteit of aan andere eisen waarmee de kwaliteit van de verstrekking kan worden bevorderd.
3.
Met accreditatie wordt gelijkgesteld accreditatie afgegeven door een daartoe bevoegde instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de toetsing aan de eisen in het tweede lid wordt geboden.
3.
Met accreditatie wordt gelijkgesteld accreditatie afgegeven door een daartoe bevoegde instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de toetsing aan de eisen in het tweede lid wordt geboden.
Artikel 5.3. Verstrekken certificaat
Een certificerende instelling verstrekt een certificaat slechts indien de aanvrager voldoende aantoont opgravingen en de daarbij behorende handelingen, bedoeld in artikel 5.4, eerste lid , op professionele wijze te zullen verrichten.
1.
Een certificaathouder zorgt ervoor dat bij het verrichten van een opgraving de verrichte handelingen en aangetroffen archeologische vondsten worden gedocumenteerd, de vondsten worden geconserveerd en een rapport wordt opgesteld waarin de resultaten van de handelingen zijn beschreven.
1.
Een certificaathouder zorgt ervoor dat bij het verrichten van een opgraving de verrichte handelingen en aangetroffen archeologische vondsten worden gedocumenteerd, de vondsten worden geconserveerd en een rapport wordt opgesteld waarin de resultaten van de handelingen zijn beschreven.
2.
Een certificaathouder verricht de opgraving en de overige handelingen, bedoeld in het eerste lid, op professionele wijze.
2.
Een certificaathouder verricht de opgraving en de overige handelingen, bedoeld in het eerste lid, op professionele wijze.
3.
Een certificerende instelling treft passende maatregelen indien een certificaathouder opgravingen of de overige handelingen, bedoeld in het eerste lid, niet op professionele wijze verricht en schorst of trekt een certificaat zo nodig in.
3.
Een certificerende instelling treft passende maatregelen indien een certificaathouder opgravingen of de overige handelingen, bedoeld in het eerste lid, niet op professionele wijze verricht en schorst of trekt een certificaat zo nodig in.
b.
het vaststellen van een richtlijn, zoals een beoordelingsrichtlijn of protocol met eisen ter bevordering van de professionaliteit van het verrichten van een opgraving waaraan een aanvrager dient te voldoen om in aanmerking te komen voor een certificaat;
b.
het vaststellen van een richtlijn, zoals een beoordelingsrichtlijn of protocol met eisen ter bevordering van de professionaliteit van het verrichten van een opgraving waaraan een aanvrager dient te voldoen om in aanmerking te komen voor een certificaat;
d.
het indienen van een aanvraag voor een aanwijzing als bedoeld in artikel 5.2 , de gegevens die bij een aanvraag dienen te worden verstrekt, de gronden waarop en de voorwaarden waaronder Onze Minister een aanwijzing kan verlenen, wijzigen, weigeren, schorsen of intrekken, de voorschriften die aan een aanwijzing kunnen worden verbonden en de termijn waarvoor een aanwijzing kan worden verleend of geschorst;
d.
het indienen van een aanvraag voor een aanwijzing als bedoeld in artikel 5.2 , de gegevens die bij een aanvraag dienen te worden verstrekt, de gronden waarop en de voorwaarden waaronder Onze Minister een aanwijzing kan verlenen, wijzigen, weigeren, schorsen of intrekken, de voorschriften die aan een aanwijzing kunnen worden verbonden en de termijn waarvoor een aanwijzing kan worden verleend of geschorst;
3.
Een certificaathouder conserveert de aangetroffen archeologische vondsten en draagt deze, alsmede de daarbij behorende opgravingsdocumentatie, binnen twee jaar na voltooiing van de opgraving over aan de eigenaar.
3.
Een certificaathouder conserveert de aangetroffen archeologische vondsten en draagt deze, alsmede de daarbij behorende opgravingsdocumentatie, binnen twee jaar na voltooiing van de opgraving over aan de eigenaar.
4.
Binnen twee jaar na voltooiing van een opgraving legt een certificaathouder aan Onze Minister, aan de eigenaar en aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de opgraving heeft plaatsgevonden het rapport, bedoeld in artikel 5.4, eerste lid , over.
4.
Binnen twee jaar na voltooiing van een opgraving legt een certificaathouder aan Onze Minister, aan de eigenaar en aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de opgraving heeft plaatsgevonden het rapport, bedoeld in artikel 5.4, eerste lid , over.
5.
Onze Minister kan ontheffing verlenen van de voorschriften, bedoeld in het tweede tot en met vierde lid, voor zover een certificaathouder in een geval redelijkerwijs niet in staat is aan een voorschrift te voldoen.
5.
Onze Minister kan ontheffing verlenen van de voorschriften, bedoeld in het tweede tot en met vierde lid, voor zover een certificaathouder in een geval redelijkerwijs niet in staat is aan een voorschrift te voldoen.
b.
de gemeente waar de vondst is aangetroffen, indien die gemeente beschikt over een aangewezen depot als bedoeld in artikel 5.8, tweede lid ; of
b.
de gemeente waar de vondst is aangetroffen, indien die gemeente beschikt over een aangewezen depot als bedoeld in artikel 5.8, tweede lid ; of
3.
Onze Minister kan depots aanwijzen voor de opslag van archeologische vondsten aangetroffen bij een opgraving buiten enige gemeente en wijst in ieder geval voor de opslag van archeologische vondsten die verband houden met de scheepvaart één of meer depots aan, die naar zijn oordeel in het bijzonder geschikt zijn voor die opslag.
3.
Onze Minister kan depots aanwijzen voor de opslag van archeologische vondsten aangetroffen bij een opgraving buiten enige gemeente en wijst in ieder geval voor de opslag van archeologische vondsten die verband houden met de scheepvaart één of meer depots aan, die naar zijn oordeel in het bijzonder geschikt zijn voor die opslag.
1.
Archeologische vondsten die op grond van artikel 5.7 eigendom van een gemeente, provincie of de Staat zijn alsmede de daarbij behorende opgravingsdocumentatie en rapporten, bedoeld in artikel 5.6, derde en vierde lid , worden opgeslagen in depots als bedoeld in artikel 5.8 .
1.
Archeologische vondsten die op grond van artikel 5.7 eigendom van een gemeente, provincie of de Staat zijn alsmede de daarbij behorende opgravingsdocumentatie en rapporten, bedoeld in artikel 5.6, derde en vierde lid , worden opgeslagen in depots als bedoeld in artikel 5.8 .
2.
Onze Minister kan bepalen dat archeologische vondsten die verband houden met de scheepvaart en die zijn gevonden bij het verrichten van opgravingen alsmede de daarbij behorende opgravingsdocumentatie en rapporten worden opgeslagen in een depot dat is aangewezen voor vondsten in verband met de scheepvaart als bedoeld in artikel 5.8, derde lid .
2.
Onze Minister kan bepalen dat archeologische vondsten die verband houden met de scheepvaart en die zijn gevonden bij het verrichten van opgravingen alsmede de daarbij behorende opgravingsdocumentatie en rapporten worden opgeslagen in een depot dat is aangewezen voor vondsten in verband met de scheepvaart als bedoeld in artikel 5.8, derde lid .
3.
Onze Minister kan binnen zes maanden na de melding, bedoeld in artikel 5.6, tweede lid , bepalen dat een archeologische vondst die op grond van artikel 5.7 eigendom van een gemeente of provincie is, in verband met het belang daarvan voor het publiek, in beheer wordt gegeven aan een museale instelling.
3.
Onze Minister kan binnen zes maanden na de melding, bedoeld in artikel 5.6, tweede lid , bepalen dat een archeologische vondst die op grond van artikel 5.7 eigendom van een gemeente of provincie is, in verband met het belang daarvan voor het publiek, in beheer wordt gegeven aan een museale instelling.
1.
Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister.
1.
Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister.
2.
De gerechtigde tot een archeologische vondst als bedoeld in het eerste lid, is gehouden de vondst gedurende zes maanden, te rekenen van de dag van de in het eerste lid bedoelde melding, ter beschikking te houden of te stellen voor wetenschappelijk onderzoek.
2.
De gerechtigde tot een archeologische vondst als bedoeld in het eerste lid, is gehouden de vondst gedurende zes maanden, te rekenen van de dag van de in het eerste lid bedoelde melding, ter beschikking te houden of te stellen voor wetenschappelijk onderzoek.
Artikel 5.11. Waarneming [Treedt in werking per 01-07-2016]
Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze Minister.
Artikel 5.11. Waarneming
Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze Minister.
b.
de beslissingen op de aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor inwerkingtreding van deze wet;
b.
de beslissingen op de aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor inwerkingtreding van deze wet;
d.
de meldingen, bedoeld in de artikelen 5.6, eerste en tweede lid , 5.10, eerste lid , en 5.11 .
d.
de meldingen, bedoeld in de artikelen 5.6, eerste en tweede lid , 5.10, eerste lid , en 5.11 .
3.
Het auteursrecht op de rapporten, bedoeld in artikel 5.6, vierde lid , en de daarin opgenomen werken is voorbehouden.
3.
Het auteursrecht op de rapporten, bedoeld in artikel 5.6, vierde lid , en de daarin opgenomen werken is voorbehouden.
4.
Het auteursrecht en het databankenrecht, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Databankenwet , op het Centraal archeologisch informatiesysteem zijn voorbehouden.
4.
Het auteursrecht en het databankenrecht, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Databankenwet , op het Centraal archeologisch informatiesysteem zijn voorbehouden.