1.
Met de opsporing van de strafbaar gestelde overtredingen van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering , belast:
1.
Met de opsporing van de strafbaar gestelde overtredingen van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering , belast:
a.
de toezichthouders, bedoeld in artikel 8.3 , voor zover zij daartoe bij besluit van Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn aangewezen;
a.
de toezichthouders, bedoeld in artikel 8.3 , voor zover zij daartoe bij besluit van Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn aangewezen;
2.
De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, zijn tevens belast met de opsporing van de feiten strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht , voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
2.
De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, zijn tevens belast met de opsporing van de feiten strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht , voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
b.
te vorderen dat de bewoner hun beschermde cultuurgoederen, museale cultuurgoederen van de Staat of cultuurgoederen als bedoeld in artikel 4.22 , artikel 4.23 of hoofdstuk 6 , die in de woning aanwezig zijn, toont.
b.
te vorderen dat de bewoner hun beschermde cultuurgoederen, museale cultuurgoederen van de Staat of cultuurgoederen als bedoeld in artikel 4.22 , artikel 4.23 of hoofdstuk 6 , die in de woning aanwezig zijn, toont.
1.
Onze Minister wie het aangaat, een college van staat of een instelling die museale cultuurgoederen van de Staat beheert, verstrekt desgevraagd de inlichtingen die de toezichthouders, bedoeld in artikel 8.3 , voor de uitoefening van het toezicht nodig hebben.
1.
Onze Minister wie het aangaat, een college van staat of een instelling die museale cultuurgoederen van de Staat beheert, verstrekt desgevraagd de inlichtingen die de toezichthouders, bedoeld in artikel 8.3 , voor de uitoefening van het toezicht nodig hebben.
2.
Onze Minister wie het aangaat, een college van staat of een instelling verleent de toezichthouders toegang tot de museale cultuurgoederen van de Staat in beheer en verleent hen desgevraagd inzage in alle daartoe bijgehouden administraties, documenten en andere informatiedragers.
2.
Onze Minister wie het aangaat, een college van staat of een instelling verleent de toezichthouders toegang tot de museale cultuurgoederen van de Staat in beheer en verleent hen desgevraagd inzage in alle daartoe bijgehouden administraties, documenten en andere informatiedragers.
3.
De toezichthouders melden hun bevindingen aan Onze Minister wie het aangaat, een college van staat of een instelling en geven daarbij zo nodig aan welke voorzieningen naar hun oordeel dienen te worden getroffen ten behoeve van het beheer.
3.
De toezichthouders melden hun bevindingen aan Onze Minister wie het aangaat, een college van staat of een instelling en geven daarbij zo nodig aan welke voorzieningen naar hun oordeel dienen te worden getroffen ten behoeve van het beheer.
4.
De toezichthouders leggen periodiek een samenvatting van de bevindingen, bedoeld in het derde lid, over aan Onze Minister.
4.
De toezichthouders leggen periodiek een samenvatting van de bevindingen, bedoeld in het derde lid, over aan Onze Minister.
1.
De ambtenaren, bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, onder a en b , zijn belast met het op verzoek van een lidstaat van de Europese Unie of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte opsporen van een door die staat in het verzoek omschreven roerende zaak die krachtens de nationale wetgeving van die staat een cultuurgoed is in de zin van artikel 2, onder 1, van Richtlijn 2014/60 /EU van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PbEU 2014, L 159), mits die zaak in de zin van die richtlijn op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van die staat is gebracht.
1.
De ambtenaren, bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, onder a en b , zijn belast met het op verzoek van een lidstaat van de Europese Unie of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte opsporen van een door die staat in het verzoek omschreven roerende zaak die krachtens de nationale wetgeving van die staat een cultuurgoed is in de zin van artikel 2, onder 1, van Richtlijn 2014/60 /EU van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PbEU 2014, L 159), mits die zaak in de zin van die richtlijn op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van die staat is gebracht.
2.
Een wijziging van Richtlijn 2014/60 /EU gaat voor de toepassing van dit artikel gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekend gemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
2.
Een wijziging van Richtlijn 2014/60 /EU gaat voor de toepassing van dit artikel gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekend gemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.