Verordening op de Publiciteit
Het College van Afgevaardigden van de Nederlandse Orde van Advocaten,
Overwegende dat het in het belang van een goede beroepsuitoefening en ter bevordering van het in de advocatuur te stellen vertrouwen vereist is dat regels worden gesteld aan de wijze waarop advocaten met betrekking tot hun beroepsuitoefening publiciteit bedrijven of daaraan meewerken;
Gelet op artikel 10 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden;
Gelet op artikel 28 van de Advocatenwet;
Gezien het ontwerp van de Algemene Raad met de bijbehorende toelichting;
Gelet op de adviezen van de Raden van Toezicht;
Stelt de navolgende verordening vast:
Artikel 1
Het is de advocaat, onverminderd zijn verantwoordelijkheid volgens de wet, toegestaan publiciteit te bedrijven, voor zover zulks niet in strijd is met deze verordening.
Artikel 2
De advocaat dient erop toe te zien, dat publiciteit die door of ten behoeve van hem wordt bedreven in overeenstemming is met de zorgvuldigheid die een behoorlijk advocaat betaamt en geen inbreuk vormt op het streven van advocaten naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen.
Artikel 3
Het is de advocaat niet toegestaan publiciteit te bedrijven waarbij zijn diensten worden vergeleken met die van andere, met name aangeduide advocaten.
Artikel 4
Het is de advocaat niet toegestaan publiciteit te bedrijven door het rechtstreeks benaderen van mogelijke opdrachtgevers, niet zijnde cliënten, behoudens voorzover dat schriftelijk geschiedt ten aanzien van een groep geadresseerden.
Artikel 5
Het is de advocaat niet toegestaan in publiciteit aan te geven dat hij een specialist is op een bepaald gebied, tenzij hij de bevoegdheid daartoe ontleent aan een verordening van de Nederlandse Orde van Advocaten.
1.
Het is de advocaat niet toegestaan bij publiciteit melding te maken van de uitkomst van zaken of van een succespercentage.
2.
Behoudens voorafgaande toestemming van de cliënt is het de advocaat niet toegestaan publiciteit te bedrijven over de bijzonderheden van zaken die bij hem in behandeling zijn of zijn geweest, over de persoon van zijn cliënt of over de aard en omvang van diens belangen.
Artikel 7
De advocaat dient bij het bedrijven van publiciteit de indruk te vermijden dat sprake is van een verdergaande samenwerking dan overeenstemt met de werkelijkheid.
1.
De publiciteit van de advocaat over zijn tarieven en voorwaarden dient volledig, ondubbelzinnig en duidelijk te zijn. Daartoe dient in ieder geval duidelijk te zijn op welke diensten zij betrekking hebben. Uit de publikatie moet voorts blijken of verschotten en eventuele andere kosten in het tarief zijn begrepen.
2.
Het is niet toegestaan in publiciteit te volstaan met minimumprijzen.
3.
Het is de advocaat niet toegestaan in de publiciteit van zijn tarieven of voorwaarden te vergelijken met die van andere, met name aangeduide advocaten.
4.
De advocaat is gebonden aan de door hem gepubliceerde tarieven en voorwaarden.
Artikel 9
Reclame van de advocaat mag niet de indruk wekken dat een ander daarvoor verantwoordelijk is.
Artikel 10
Het is de advocaat niet toegestaan eraan mede te werken dat derden reclame voor hem maken met de kennelijke bedoeling op wervende wijze op zijn beroepsuitoefening de aandacht te vestigen.
Artikel 11
Het is de advocaat niet toegestaan in reclame de naam van een cliënt te vermelden.
Artikel 12
Het is de advocaat niet toegestaan in reclame melding te maken van door hem beklede functies waarin hij benoemd is door een rechterlijke instantie, functies in de rechterlijke macht of functies die hij bekleedt in de organen van de Nederlandse Orde van Advocaten of een plaatselijke Orde van Advocaten.
Artikel 14
De verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening op de publiciteit’.
Artikel 15
Deze verordening treedt in de plaats van de Verordening op de publiciteit van 21 juni 1985, die wordt ingetrokken bij de inwerkingtreding van deze verordening.
Artikel 16
De Algemene Raad bepaald het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening.
[1]
De
^ [1]
De Verenigde Raad heeft in zijn vergadering van 6 december 1988, bepaald dat de Verordening op de Publiciteit in werking treedt op 1 januari 1989.