Wet van 5 december 1962, houdende regeling van het vervoer te land en op de binnenwateren in buitengewone omstandigheden
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te stellen, teneinde in geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verbandhoudende buitengewone omstandigheden de instandhouding van het vervoer te land en op de binnenwateren en een doelmatig gebruik der vervoermiddelen zoveel mogelijk te waarborgen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1.
In deze wet wordt verstaan onder:
a.
"Onze Minister": Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
2°.
motorrijtuigen in de zin van de
Wegenverkeerswet 1994 en aanhangwagens, bestemd om door zodanige motorrijtuigen te worden voortbewogen;
c.
"houder": hij die als eigenaar of krachtens enige andere rechtstitel gerechtigd is een vervoermiddel te gebruiken.
2.
Onder vervoer wordt in deze wet mede verstaan het verplaatsen van vervoermiddelen met behulp van een ander vervoermiddel.
1.
Onverminderd de
artikelen 7, eerste lid, en
8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kunnen, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de
artikelen 8,
9,
10,
12,
13,
15 en
17 gezamenlijk of afzonderlijk in werking worden gesteld.
2.
Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.
3.
Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.
4.
Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.
5.
Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.
6.
Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad .
1.
De in deze wet aan Onze Minister toegekende bevoegdheden worden ter zake van de uitvoering van de militaire taak uitgeoefend door Onze Minister en Onze Minister van Defensie gezamenlijk.
2.
Indien bij toepassing van het eerste lid geen overeenstemming bestaat omtrent de uitoefening van bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak, beslist Onze Minister van Defensie.
3.
Indien krachtens
artikel 18, eerste lid, een vergoeding wordt toegekend vanwege de uitoefening van bevoegdheden ter uitvoering van de militaire taak, dan komt deze voor rekening van Onze Minister van Defensie.
1.
Onze Minister kan bepalen dat vervoer van personen en goederen en het gebruik van vervoermiddelen slechts mag geschieden krachtens een door hem verleende vergunning, alsmede dat houders van vervoermiddelen deze slechts van een door hem aangewezen lig- of standplaats mogen verwijderen of verwijderd houden krachtens een door hem verleende vergunning.
2.
Bij toepassing van het eerste lid kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de
Wet personenvervoer 2000 , de
Wet wegvervoer goederen , de
Binnenvaartwet en de
Spoorwegwet .
Artikel 9
Onze Minister kan bepalen, dat houders van vervoermiddelen verplicht zijn zich in door hem te bepalen gevallen en op een door hem te bepalen wijze en plaats al of niet met het vervoermiddel te melden, zonodig onder mededeling van gegevens omtrent het gebruik, dat van het vervoermiddel wordt gemaakt.
1.
Onze Minister kan bepalen, dat houders van vervoermiddelen op daartoe strekkende aanwijzing door hem verplicht zijn met deze vervoermiddelen het vervoer van bepaalde personen of goederen te bewerkstelligen en de vervoermiddelen daartoe volledig uitgerust op een aangewezen plaats ter beschikking te stellen; deze plaats, alsmede de plaats van bestemming kunnen buiten Nederland zijn gelegen.
2.
De aanwijzing wordt zo mogelijk schriftelijk gegeven; een op andere wijze gegeven aanwijzing wordt zo spoedig mogelijk door een schriftelijke aanwijzing gevolgd. Voor de aanvang van het vervoer wordt de vervoerder medegedeeld te wiens behoeve het vervoer plaats vindt.
3.
Bij toepassing van het eerste lid kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de
Wet personenvervoer 2000 , de
Wet wegvervoer goederen , de
Binnenvaartwet en de
Spoorwegwet .
1.
Met betrekking tot het in het
eerste lid van artikel 10 bedoelde vervoer gelden tussen de vervoerder en hem te wiens behoeve het vervoer plaats vindt de voor soortgelijk vervoer rechtens geldende dan wel gebruikelijke tarieven en voorwaarden; bij gebreke zowel van gebruikelijke als van rechtens geldende tarieven en voorwaarden gelden de door Onze Minister vastgestelde tarieven en voorwaarden.
2.
Onze Minister kan bij ministeriële regeling regels stellen ter aanvulling of ter vervanging van de rechtens geldende of gebruikelijke tarieven en voorwaarden.
Artikel 12
Onze Minister kan bepalen, dat houders van vervoermiddelen verplicht zijn:
a.
de hun ter beschikking staande vervoermiddelen behoudens door hem verleende ontheffing in behoorlijke staat van onderhoud te houden of te doen houden;
b.
de hun ter beschikking staande vervoermiddelen naar door hem te geven aanwijzingen te herstellen of te doen herstellen;
c.
aan de hun ter beschikking staande vervoermiddelen naar door hem te geven aanwijzingen veranderingen aan te brengen of te doen aanbrengen;
d.
de hun ter beschikking staande vervoermiddelen naar door hem te geven aanwijzingen uit te rusten of te doen uitrusten;
e.
de hun ter beschikking staande vervoermiddelen naar door hem te geven aanwijzingen te verplaatsen of te doen verplaatsen.
Artikel 13
Onze Minister kan aan een beheerder van infrastructuur die open staat voor het verkeer te land, onderscheidenlijk op binnenwater aanwijzingen geven betreffende het beheer, alsmede andere met betrekking tot het verkeer over die infrastructuur toegekende taken en bevoegdheden. Daarbij kan van de op die infrastructuur en die taken en bevoegdheden betrekking hebbende wetgeving worden afgeweken.
1.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk en
hoofdstuk IV zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
2.
Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
4.
Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de krachtens dit hoofdstuk en
hoofdstuk IV opgelegde verplichtingen.
1.
De beheerders of onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken zijn verplicht de werken en voorzieningen uit te voeren en na de uitvoering te onderhouden, welke nodig zijn in het belang van een doelmatig vervoer van personen of goederen.
2.
Indien en voor zover de beheerders of onderhoudsplichtigen niet krachtens een andere wettelijke bepaling tot uitvoering van de in het eerste lid bedoelde werken of voorzieningen gehouden zijn, komen de kosten dan wel het overeenkomstig deel daarvan voor rekening van het Rijk.
3.
In geval van tenuitvoerlegging van een bevel tot uitvoering van een werk of voorziening krachtens
paragraaf 12 van de Waterstaatswet 1900 geschiedt het verhaal van de kosten daarvan met inachtneming van het vorige lid. De voor rekening van het Rijk komende kosten worden, indien de tenuitvoerlegging door Gedeputeerde Staten is geschied, aan de provincie vergoed.
Artikel 16
Onze Minister kan bepalen, dat houders van vervoermiddelen verplicht zijn:
1°.
die vervoermiddelen naar door Onze Minister te stellen regelen in daartoe door hem bestemde registers te doen inschrijven;
2°.
omtrent die vervoermiddelen de gegevens te verstrekken, welke door hem voor de uitvoering van deze wet van hen worden verlangd;
3°.
zorg te dragen, dat die vervoermiddelen op door Onze Minister te bepalen wijze door hem vastgestelde bijzondere kenmerken voeren.
a.
het op enigerlei wijze in eigendom, in gebruik of ter beschikking overdragen van vervoermiddelen;
b.
het buiten Nederland brengen van vervoermiddelen;
c.
het slopen of op andere wijze onbruikbaar maken van vervoermiddelen;
d.
het aanbrengen van veranderingen aan vervoermiddelen;
e.
het gebruiken van vervoermiddelen als opslagplaats;
f.
het doen verrichten van handelingen, als bedoeld onder a , b, c, d of e,
slechts mag geschieden krachtens een door hem verleende vergunning.
1.
Onze Minister kan aan de houder van vervoermiddelen of aan de beheerder van infrastructuur aan wie een aanwijzing is gegeven krachtens
artikel 10, eerste lid, onderscheidenlijk
artikel 13, een naar billijkheid te bepalen vergoeding toekennen ter zake van buitengewone kosten door betrokkene gemaakt vanwege de naleving van de aanwijzing.
2.
Onze Minister kan aan degene die een verplichting nakomt welke is opgelegd krachtens de
hoofdstukken III en
IV, een naar billijkheid te bepalen vergoeding toekennen ter zake van buitengewone kosten door betrokkene gemaakt vanwege de nakoming van de verplichting.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen op voordracht van Onze Minister regels worden gesteld ter zake van de toepassing van het eerste en tweede lid.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur regelen Wij de uitkering alsmede de vergoeding wegens genees- en heelkundige behandeling in daarbij te bepalen gevallen terzake van tijdelijke of blijvende vermindering van arbeidsgeschiktheid of overlijden als gevolg van het nakomen of de medewerking aan het nakomen van krachtens deze wet opgelegde verplichtingen, indien en voorzover niet uit anderen hoofde aanspraak op een dergelijke uitkering of vergoeding bestaat.
5.
Tegen een beslissing ter zake van een vergoeding of een uitkering als bedoeld in het eerste, tweede of vierde lid kan de belanghebbende in beroep komen bij een door Ons te benoemen commissie. Bij algemene maatregel van bestuur regelen Wij de samenstelling der commissie, alsmede de wijze waarop zij bij behandeling van het beroep te werk gaat.
1.
Overtreding van het bij of krachtens
artikel 8,
9,
10, eerste lid,
12,
13,
16 of
17 bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
2.
Het feit is een overtreding.
1.
Opzettelijke overtreding van het bij of krachtens
artikel 8,
9,
10, eerste lid,
12,
13, of
17 bepaalde wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren.
2.
Het feit is een misdrijf.
Artikel 23
Dit hoofdstuk is van toepassing op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een bij deze wet strafbaar gesteld feit.
1.
Met de opsporing van de bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd
artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de daartoe door Onze Minister aangewezen buitengewone opsporingsambtenaren. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de
artikelen 179 tot en met 182 en
184 van het Wetboek van Strafrecht , voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
2.
Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 25
Bij het opsporen van een bij deze wet strafbaar gesteld feit hebben de in
artikel 24 bedoelde ambtenaren toegang tot elke plaats en zijn zij bevoegd inzage van alle bescheiden te vorderen, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
1.
Op voordracht van Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Defensie worden bij algemene maatregel van bestuur de autoriteiten aangewezen die krachtens algemeen mandaat of krachtens mandaat voor een bepaald geval en met inachtneming van de bij die maatregel gestelde regelen, in enig gebied de in de
artikelen 8 tot en met 17 omschreven bevoegdheden uitoefenen namens Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Defensie.
2.
Een algemeen mandaat als bedoeld in het eerste lid wordt niet voor onbepaalde tijd gegeven. Zij bevat tenminste de naam of de functie van de mandataris, de bevoegdheid die wordt gemandateerd en de periode waarin het mandaat geldt.
3.
Een mandaat voor een bepaald geval als bedoeld in het eerste lid bevat tenminste de naam of de functie van de mandataris, de bevoegdheid die wordt gemandateerd, de periode waarin het mandaat geldt en het geval waarin de bevoegdheid kan worden uitgeoefend.
1.
Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting vervalt van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting die voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak.
2.
Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting die niet voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak, vervalt eveneens van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting die bij of krachtens deze of een andere wet is opgelegd in het belang van de bestrijding van een ramp, een zwaar ongeval of van een verstoring van de openbare orde of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.
Artikel 30
Deze wet kan worden aangehaald als Vervoersnoodwet. Zij treedt in werking met ingang van de dag, na de datum van uitgifte van het Staatsblad , waarin zij is geplaatst.
Gegeven ten Paleize Soestdijk, 5 december 1962.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
De Minister van Defensie,
Uitgegeven de vijftiende januari 1963.
De Minister van Justitie,