Wet van 29 juni 1983, houdende het achterwege laten van de herziening van het wettelijk minimumloon, van de uitkeringen krachtens een aantal sociale verzekeringswetten en van een aantal uitkeringen en pensioenen krachtens enige andere wetten per 1 juli 1983
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, in verband met de uit de sociaal-economische situatie voortvloeiende noodzaak tot beperking van de uitgaven in de collectieve sector, om de herziening van het wettelijk minimumloon, van de uitkeringen krachtens een aantal sociale verzekeringswetten en van een aantal uitkeringen en pensioenen krachtens enige andere wetten per 1 juli 1983 achterwege te laten;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1.
Per 1 juli 1983 blijft de toepassing van:
b.
artikel 15, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ( Stb. 1977, 492);
2.
In afwijking van de in het eerste lid genoemde artikelen wordt bij de herziening per 1 januari 1984 uitgegaan van het procentuele verschil tussen het indexcijfer der lonen op 31 oktober 1983 en 30 april 1983.
Artikel 2
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 juli 1983.
Gegeven te 's-Gravenhage, 29 juni 1983
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,
Uitgegeven de negenentwintigste juni 1983
De Minister van Justitie,