1.
Het verbod om strafrechtelijke persoonsgegevens te verwerken als bedoeld in
artikel 16, is niet van toepassing indien de verwerking geschiedt door organen die krachtens de wet zijn belast met de toepassing van het strafrecht, alsmede door verantwoordelijken die deze hebben verkregen krachtens de
Wet politiegegevens of de
Wet justitiƫle en strafvorderlijke gegevens .
2.
Het verbod is niet van toepassing op de verantwoordelijke die deze gegevens ten eigen behoeve verwerkt ter:
a.
beoordeling van een verzoek van betrokkene om een beslissing over hem te nemen of aan hem een prestatie te leveren of
b.
bescherming van zijn belangen voor zover het gaat om strafbare feiten die zijn of op grond van feiten en omstandigheden naar verwachting zullen worden gepleegd jegens hem of jegens personen die in zijn dienst zijn.
3.
De verwerking van deze gegevens over personeel in dienst van de verantwoordelijke, vindt plaats overeenkomstig regels die zijn vastgesteld in overeenstemming met de procedure als bedoeld in de
Wet op de ondernemingsraden .
4.
Het verbod is niet van toepassing wanneer deze gegevens ten behoeve van derden worden verwerkt:
a.
door verantwoordelijken die optreden krachtens een vergunning op grond van de
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus of
c.
indien passende en specifieke waarborgen zijn getroffen en de procedure is gevolgd, bedoeld in
artikel 31.
5.
Het verbod om andere persoonsgegevens als bedoeld in
artikel 16, te verwerken, is niet van toepassing voor zover dit noodzakelijk is in aanvulling op de verwerking van strafrechtelijke gegevens voor de doeleinden waarvoor deze gegevens worden verwerkt.
6.
Het verbod is niet van toepassing op verwerkingen van strafrechtelijke gegevens door en ten behoeve van publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden van verantwoordelijken of groepen van verantwoordelijken indien de verwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van de taak van deze verantwoordelijken of groepen van verantwoordelijken en bij de uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad.
7.
Het tweede tot en met zesde lid is van overeenkomstige toepassing op persoonsgegevens betreffende een door de rechter opgelegd verbod naar aanleiding van onrechtmatig of hinderlijk gedrag.
8.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de passende en specifieke waarborgen, bedoeld in het vierde lid, onder c.