Wet van 3 april 2003 tot vaststelling van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om, mede in verband met artikel 1 van de Grondwet en alsmede op grond van de Richtlijn nr. 2000/78/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2000, tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PbEG, 2000, L303), ter bevordering van de deelneming op gelijke voet aan het maatschappelijke leven bescherming te bieden tegen discriminatie op grond van handicap of chronische ziekte en dat het daarom wenselijk is behoudens de door de wet genoemde uitzonderingen onderscheid op deze grond te verbieden;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
a.
onderscheid: direct en indirect onderscheid, alsmede de opdracht daartoe;
b.
direct onderscheid: indien een persoon op grond van handicap of chronische ziekte op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld;
c.
indirect onderscheid: indien een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen met een handicap of chronische ziekte in vergelijking met andere personen bijzonder treft.
1.
Het in deze wet neergelegde verbod van onderscheid houdt mede in een verbod van intimidatie.
2.
Onder intimidatie als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: gedrag dat verband houdt met handicap of chronische ziekte en dat tot doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast en dat een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd.
3.
Op het in deze wet neergelegde verbod van intimidatie is
artikel 3 niet van toepassing.
Artikel 2
Het verbod van onderscheid houdt mede in dat degene, tot wie dit verbod zich richt, gehouden is naar gelang de behoefte doeltreffende aanpassingen te verrichten, tenzij deze voor hem een onevenredige belasting vormen.
1.
Het verbod van onderscheid geldt niet indien:
a.
het onderscheid noodzakelijk is ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid;
b.
het onderscheid een regeling, norm of praktijk betreft die tot doel heeft specifieke voorzieningen en faciliteiten te creëren of in stand te houden ten behoeve van personen met een handicap of chronische ziekte;
c.
het onderscheid een specifieke maatregel betreft die tot doel heeft personen met een handicap of chronische ziekte een bevoorrechte positie toe te kennen ten einde feitelijke nadelen verband houdende met de gronden handicap of chronische ziekte op te heffen of te verminderen en het onderscheid in een redelijke verhouding staat tot dat doel.
2.
Het in deze wet neergelegde verbod van onderscheid geldt niet ten aanzien van indirect onderscheid indien dat onderscheid objectief gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
a.
de aanbieding van een betrekking en de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking;
b.
het aangaan en het beëindigen van een arbeidsverhouding;
c.
het aanstellen tot ambtenaar en het beëindigen van het dienstverband van een ambtenaar;
d.
de arbeidsbemiddeling;
f.
het laten volgen van onderwijs, scholing en vorming tijdens of voorafgaand aan een arbeidsverhouding;
h.
arbeidsomstandigheden.
Artikel 5
Onderscheid is verboden met betrekking tot de voorwaarden voor en de toegang tot het vrije beroep en de mogelijkheden tot uitoefening van en ontplooiing binnen het vrije beroep.
Artikel 5a
Onderscheid is verboden bij het lidmaatschap van of de betrokkenheid bij een werkgevers- of werknemersorganisatie of een vereniging van beroepsgenoten, alsmede bij de voordelen die uit dat lidmaatschap of uit die betrokkenheid voortvloeien.
Artikel 5b
Onderscheid is verboden bij het verlenen van toegang tot, het aanbieden van, het afnemen van toetsen tijdens en het afsluiten van onderwijs als bedoeld in de
Wet op het primair onderwijs en de
Wet op het voortgezet onderwijs , voor zover niet begrepen onder
artikel 6, onder b.
a.
het verlenen van toegang tot en het geven van loopbaanoriëntatie en beroepskeuzevoorlichting;
b.
het verlenen van toegang tot, het aanbieden van, het afnemen van toetsen tijdens en het afsluiten van onderwijs dat gericht is op toetreding tot en functioneren op de arbeidsmarkt.
Artikel 6a
In deze paragraaf wordt onder woonruimte verstaan:
a.
een tot bewoning bestemde gebouwde onroerende zaak die een zelfstandige woning vormt, of een tot zelfstandige of onzelfstandige bewoning bestemd gedeelte van een gebouwde onroerende zaak, met inbegrip van de daarbij behorende gemeenschappelijke ruimte;
b.
een woonwagen, zijnde een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;
c.
een woonschip, zijnde een schip dat uitsluitend of in hoofdzaak gebezigd wordt of bestemd is voor bewoning;
d.
een tot bewoning bestemd verblijf van een binnenschip.
a.
het aanbieden van woonruimte ter bewoning;
b.
het sluiten, uitvoeren, wijzigen of beëindigen van een overeenkomst betreffende het huren, kopen of bewonen van woonruimte voor eigen gebruik, waarbij onder eigen gebruik mede wordt verstaan bewoning door een persoon tot wie de contractant, diens echtgenoot of geregistreerde partner in een familierechtelijke betrekking staat of met wie de contractant, diens echtgenoot of geregistreerde partner in gezinsverband leeft;
c.
het bemiddelen bij een overeenkomst als bedoeld onder b;
e.
het inschrijven als woningzoekende.
Artikel 6c
Artikel 2 is op deze paragraaf niet van toepassing, indien het een bouwkundige- of woontechnische aanpassing in of aan de woonruimte betreft.
a.
openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;
b.
reisinformatie: informatie over de dienstregeling met de geldigheidsduur daarvan, gegarandeerde overstapmogelijkheden binnen de dienstregeling, wijzigingen van de dienstregeling en over tarieven en de daarbij behorende zone-indeling.
1.
Onderscheid is verboden bij:
a.
het verlenen van de voor het reizen vereiste toegang tot de bij het openbaar vervoer behorende gebouwen en infrastructuur;
b.
het aanbieden van openbaar-vervoersdiensten en reisinformatie;
c.
het sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten met betrekking tot openbaar vervoer.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de ingevolge het eerste lid, in samenhang met
artikel 2, te verrichten aanpassingen als bedoeld in dat artikel.
Artikel 9a
Onverminderd
artikel 9 is het verboden personen te benadelen wegens het feit dat zij in of buiten rechte een beroep hebben gedaan op deze wet of ter zake bijstand hebben verleend.
1.
Indien degene die meent dat te zijnen nadeel een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in deze wet, in rechte feiten aanvoert die dat onderscheid kunnen doen vermoeden, dient de wederpartij te bewijzen dat niet in strijd met deze wet is gehandeld.
2.
Indien degene die meent dat te zijnen nadeel is gehandeld in strijd met
artikel 2 in rechte feiten aanvoert die kunnen doen vermoeden dat is nagelaten doeltreffende aanpassingen te treffen, dient de wederpartij te bewijzen dat niet in strijd met deze bepaling is gehandeld.
Artikel 11
Bedingen in strijd met deze wet zijn nietig.
Artikel 13
Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zendt in overeenstemming met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Justitie, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Verkeer en Waterstaat, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Artikel 14
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel 15
Deze wet wordt aangehaald als: Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte.
Gegeven te 's-Gravenhage, 3 april 2003
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties a.i.,
De Minister van Justitie,
Uitgegeven de tweeëntwintigste mei 2003
De Minister van Justitie,