Artikel 6.16. Kring van personen waarvan specifieke zorgkosten in aanmerking worden genomen
Uitgaven voor specifieke zorgkosten worden in aanmerking genomen indien de uitgaven zijn gedaan voor de belastingplichtige, zijn partner, zijn jonger dan 27-jarige kinderen, tot zijn huishouden behorende ernstig gehandicapte personen van 27 jaar of ouder en bij de belastingplichtige inwonende zorgafhankelijke ouders, broers of zusters. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wanneer een persoon voor de toepassing van deze afdeling als ernstig gehandicapt of als zorgafhankelijk wordt beschouwd.
1.
Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
a.
genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;
c.
farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts;
d.
andere hulpmiddelen, voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt;
f.
de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling;
g.
extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels;
h.
reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde, indien de afstand tussen de woning of verblijfplaats van de bezoeker en de plaats waar de verpleging plaatsvindt, gemeten langs de meest gebruikelijke weg meer beloopt dan 10 kilometer.
2.
Als ander hulpmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, worden in ieder geval niet aangemerkt:
1°.
brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen;
4°.
aanpassingen aan, in of om een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan.
3.
Gezinshulp wordt als extra aangemerkt voor zover de uitgaven voor gezinshulp meer bedragen dan het bedrag dat volgt uit de volgende tabel.
Bij een verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek van
4.
Indien de belastingplichtige gedurende het gehele jaar een partner heeft, worden de uitgaven voor gezinshulp samengevoegd en geldt voor de toepassing van het derde lid het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van de belastingplichtige en zijn partner vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek. De eerste volzin is ook van toepassing indien de belastingplichtige op grond van
artikel 2.17, zevende lid, eerste volzin, geacht wordt het gehele kalenderjaar een partner te hebben gehad.
5.
Uitgaven voor extra gezinshulp worden slechts in aanmerking genomen voor zover zij blijken uit gedagtekende facturen waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld.
6.
De uitgaven, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, worden in aanmerking genomen, indien wordt gereisd:
a.
per auto anders dan per taxi: voor € 0,19 per kilometer;
b.
op andere wijze: voor de werkelijke kosten.
7.
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel f, wordt met een medisch voorschrift gelijkgesteld een voorschrift van een persoon die bevoegd is tot het voeren van de titel diëtist.
8.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de in het eerste lid, onderdeel f, en het zevende lid bedoelde voorschriften.
9.
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt onder genees- en heelkundige hulp verstaan:
a.
een behandeling door een arts;
b.
een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus;
c.
een behandeling door een bij ministeriële regeling aan te wijzen paramedicus, mits voor de behandeling een verklaring door de paramedicus is afgegeven die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
a.
premies en premievervangende belasting voor volksverzekeringen en uitgaven voor naar aard en strekking daarmee overeenkomende buitenlandse regelingen;
b.
premies en bijdragen voor een ziektekostenregeling alsmede premievervangende en bijdragevervangende belastingen en uitgaven voor naar aard en strekking daarmee overeenkomende buitenlandse regelingen;
c.
de krachtens de
Wet langdurige zorg verschuldigde bijdragen;
d.
de krachtens de
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verschuldigde bijdragen;
e.
de krachtens de
Zorgverzekeringswet verschuldigde bijdragen;
g.
uitgaven voor zorg die vallen onder het door de belastingplichtige ingevolge de
Zorgverzekeringswet verplicht te verzekeren risico;
h.
bij ministeriële regeling aangewezen uitgaven die vanwege wijziging van het bepaalde bij of krachtens de
Zorgverzekeringswet niet langer zijn aan te merken als uitgaven als bedoeld in onderdeel g;
i.
uitgaven als bedoeld in de
Wet langdurige zorg of de
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor zover een bijdrage is verschuldigd ter verkrijging van een subsidie of tegemoetkoming als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ter bekostiging van die uitgaven;
j.
uitgaven die op de voet van
afdeling 6.6 in aanmerking worden genomen.
2.
Het eerste lid, onderdelen g en h, is van overeenkomstige toepassing voor uitgaven die door de belastingplichtige zijn gedaan voor de in
artikel 6.16 bedoelde personen.
b.
40%, indien de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in
artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, niet heeft bereikt; een en ander mits het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek, niet te boven gaat het bedrag dat is genoemd in de tweede regel van de tweede kolom van de tabel in
artikel 2.10a, eerste lid.
2.
Indien de belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar een partner heeft, worden de uitgaven, bedoeld in
artikel 6.17, eerste lid, onderdelen b tot en met g, van de belastingplichtige en de partner samengevoegd en geldt voor de toepassing van het eerste lid in plaats van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van de belastingplichtige en zijn partner vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek.
Indien het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van de belastingplichtige en de in de eerste volzin bedoelde partner, vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek, niet te boven gaat het bedrag dat is genoemd in de tweede regel van de tweede kolom van de tabel in
artikel 2.10a, eerste lid, en de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in
artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, niet heeft bereikt, maar de partner bij het begin van het kalenderjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, wel heeft bereikt, wordt in afwijking in zoverre van het eerste lid het bedrag aan uitgaven, bedoeld in
artikel 6.17, eerste lid, onderdelen b tot en met g, verhoogd met 113%.
1.
Uitgaven voor specifieke zorgkosten worden in aanmerking genomen voor zover zij samen, na toepassing van de verhoging ingevolge
artikel 6.19, meer bedragen dan:
a.
indien het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 7.525 niet te boven gaat: € 127;
b.
indien het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 7.525 te boven gaat, maar € 39.975 niet te boven gaat: 1,65% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek;
c.
indien het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 39.975 te boven gaat: de som van 1,65% van € 39.975 en 5,75% van het gedeelte van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek dat € 39.975 te boven gaat.
2.
Indien de belastingplichtige gedurende het gehele jaar een partner heeft, worden de uitgaven voor specifieke zorgkosten samengevoegd en geldt voor de toepassing van het eerste lid het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van de belastingplichtige en zijn partner vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek en wordt in het eerste lid, onderdeel a en onderdeel b, het bedrag van € 7.525 vervangen door € 15.050 en wordt in het eerste lid, onderdeel a, het bedrag van € 127 vervangen door € 254. De eerste volzin is ook van toepassing indien de belastingplichtige op grond van
artikel 2.17, zevende lid, eerste volzin, geacht wordt het gehele kalenderjaar een partner te hebben gehad.