Wet van 30 november 2006, houdende nieuwe bepalingen met betrekking tot medezeggenschap op scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs (Wet medezeggenschap op scholen)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 te vervangen door een nieuwe wet, aangezien het, in het belang van het goed functioneren van de school, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs, wenselijk is het overleg met en de vertegenwoordiging van het personeel en de ouders en leerlingen van de school te verbeteren mede in het licht van de vergroting van de autonomie van besturen van die scholen, dat het tevens wenselijk is de medezeggenschap bij centrale diensten als bedoeld in genoemde wetten en regionale expertisecentra als bedoeld in de Wet op de expertisecentra zoveel mogelijk dienovereenkomstig te regelen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
a.
«Onze Minister»: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor wat betreft het landbouwonderwijs, Onze Minister van Economische Zaken;
b.
«school»: een school als bedoeld in de
Wet op het primair onderwijs , de
Wet op de expertisecentra , de
Wet op het voortgezet onderwijs en de
Experimentenwet onderwijs ;
e.
«bevoegd gezag» voor wat betreft:
1.
een school: het bevoegd gezag, bedoeld in de
Wet op het primair onderwijs , de
Wet op de expertisecentra , de
Wet op het voortgezet onderwijs en de
Experimentenwet onderwijs ;
3.
een samenwerkingsverband: het bestuur van een samenwerkingsverband;
f.
«leerlingen»: leerlingen als bedoeld in de
Wet op het primair onderwijs , de
Wet op de expertisecentra en de
Wet op het voortgezet onderwijs ;
g.
«ouders»: de ouders, voogden en verzorgers van de leerlingen;
h.
«schoolleiding»: de directeur, bedoeld in de
Wet op het primair onderwijs en de
Wet op de expertisecentra en de rector, directeur of de leden van de centrale directie, bedoeld in de
Wet op het voortgezet onderwijs , alsmede de conrectoren of de adjunct-directeuren;
i.
personeel»: het personeel dat in dienst is dan wel ten minste 6 maanden te werk gesteld is zonder benoeming bij het bevoegd gezag en dat werkzaam is op de school, bij de centrale dienst, dan wel het samenwerkingsverband en personeel dat is benoemd of ten minste 6 maanden te werk gesteld zonder benoeming dat werkzaamheden verricht ten behoeve van meer dan een school;
j.
«onderwijswet»: de
Wet op het primair onderwijs , de
Wet op de expertisecentra en de
Wet op het voortgezet onderwijs ;
Artikel 2. Aard bepalingen
De bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, voor zover zij de scholen en de samenwerkingsverbanden betreffen, zijn regels voor het openbaar onderwijs en voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder onderwijs.
1.
Aan een school, een centrale dienst en een samenwerkingsverband is een medezeggenschapsraad verbonden.
2.
De medezeggenschapsraad van een school bestaat uit ten minste 4 en van een centrale dienst en een samenwerkingsverband uit ten minste 2 leden.
3.
De medezeggenschapsraad van een school bestaat uit:
a.
leden die uit en door het personeel worden gekozen; en
b.
leden die worden gekozen:
1°.
uit en door de ouders, voor zover het betreft een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs;
2°.
uit en door de ouders, dan wel deels uit en door de ouders en deels uit en door de leerlingen die de leeftijd van dertien jaar hebben bereikt, voor zover het betreft een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, dan wel een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs;
3°.
deels uit en door de ouders en deels uit en door de leerlingen, voor zover het betreft een school voor voortgezet onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een door Onze Minister aangewezen inrichting voor voortgezet onderwijs.
4.
De aantallen leden, bedoeld in het derde lid, onderdeel a en onderdeel b, zijn aan elkaar gelijk. Voor zover het betreft een school voor voortgezet onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een door Onze Minister aangewezen instelling voor voortgezet onderwijs zijn tevens de aantallen leden uit en door de ouders en uit en door de leerlingen aan elkaar gelijk. Indien niet aan de tweede volzin kan worden voldaan, omdat onvoldoende ouders dan wel leerlingen bereid zijn lid te worden, kan de niet door de desbetreffende groep te vervullen plaats worden toegedeeld aan de andere groep.
5.
De medezeggenschapsraad van een centrale dienst en van een samenwerkingsverband bestaat uit leden die uit en door het personeel worden gekozen.
6.
Indien het bevoegd gezag personeel heeft benoemd of te werk gesteld zonder benoeming dat werkzaamheden verricht ten behoeve van meer dan een school, kan een medezeggenschapsraad worden ingesteld die bestaat uit leden die uit en door dat personeel worden gekozen. De medezeggenschapsraad bestaat in dat geval uit ten minste 2 leden.
7.
Geen lid van de medezeggenschapsraad kunnen zijn degenen die deel uitmaken van het bevoegd gezag.
8.
Een personeelslid dat is opgedragen om namens het bevoegd gezag op te treden in besprekingen met de medezeggenschapsraad kan niet tevens lid zijn van de medezeggenschapsraad.
9.
Kandidaten voor de verkiezing van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door het personeel wordt gekozen, kunnen worden gesteld door personeelsleden en door organisaties van personeel. Kandidaten voor de verkiezing van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door de ouders of de leerlingen wordt gekozen, kunnen worden gesteld door ouders of leerlingen en door organisaties van ouders of leerlingen.
10.
De verkiezing van de leden van de medezeggenschapsraad geschiedt bij geheime schriftelijke stemming.
11.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de periode waarin de verkiezing van de leden van de medezeggenschapsraad plaatsvindt.
12.
Het bevoegd gezag draagt er zorg voor, dat de leden van de medezeggenschapsraad niet uit hoofde van hun lidmaatschap van de raad worden benadeeld in hun positie met betrekking tot de school, het samenwerkingsverband en de centrale dienst. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van kandidaatleden en voormalige leden.
13.
De beëindiging anders dan op eigen verzoek van de betrekking van een lid van het personeel mag geen verband houden met de kandidaatstelling voor het lidmaatschap, het lidmaatschap of het voormalig lidmaatschap van de betrokkene van de medezeggenschapsraad. Een beëindiging van de betrekking in strijd met dit lid is nietig.
1.
Indien het bevoegd gezag meer dan een school als bedoeld in de
Wet op het primair onderwijs , dan wel als bedoeld in de
Wet op de expertisecentra dan wel als bedoeld in de
Wet op het voortgezet onderwijs in stand houdt, stelt het bevoegd gezag een gemeenschappelijke medezeggenschapsraad in voor de scholen als bedoeld in de
Wet op het primair onderwijs , de
Wet op de expertisecentra respectievelijk de
Wet op het voortgezet onderwijs . Het bevoegd gezag kan ten behoeve van scholen als bedoeld in de
Wet op het primair onderwijs en de
Wet op de expertisecentra één gemeenschappelijke medezeggenschapsraad instellen, indien de instemming van twee derden van de leden van de desbetreffende medezeggenschapsraden is verkregen.
2.
In een gemeenschappelijke medezeggenschapsraad is elke medezeggenschapsraad van de betrokken scholen vertegenwoordigd.
3.
De leden van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad worden gekozen door de leden van de desbetreffende afzonderlijke medezeggenschapsraden en wel zo dat het aantal leden, gekozen uit personeel onderscheidenlijk uit ouders of leerlingen, elk de helft van het aantal leden van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad bedraagt.
1.
Het samenwerkingsverband stelt naast de medezeggenschapsraad, bedoeld in
artikel 3, vijfde lid, een ondersteuningsplanraad in.
1.
Het bevoegd gezag en de medezeggenschapsraad komen bijeen, indien daarom onder opgave van redenen wordt verzocht door de medezeggenschapsraad, een geleding of het bevoegd gezag.
2.
De medezeggenschapsraad en een geleding zijn bevoegd tot bespreking van alle aangelegenheden, de school betreffende. De medezeggenschapsraad en een geleding zijn bevoegd over deze aangelegenheden aan het bevoegd gezag voorstellen te doen en standpunten kenbaar te maken. Het bevoegd gezag brengt op de voorstellen, bedoeld in de tweede volzin, binnen drie maanden een schriftelijke, met redenen omklede reactie uit aan de medezeggenschapsraad respectievelijk de geleding. Alvorens over te gaan tot het uitbrengen van de in de vorige volzin bedoelde reactie, stelt het bevoegd gezag de medezeggenschapsraad respectievelijk de geleding ten minste eenmaal in de gelegenheid met hem overleg te plegen over de voorstellen, bedoeld in de tweede volzin.
3.
Indien twee derden van de leden van de medezeggenschapsraad en de meerderheid van elke geleding dat wensen, worden de besprekingen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, met de medezeggenschapsraad gevoerd door middel van overleg met elke geleding afzonderlijk.
4.
Indien bij een bepaalde vergadering of een onderdeel daarvan een persoonlijk belang van een van de leden van de medezeggenschapsraad in het geding is, kan de medezeggenschapsraad besluiten dat het betrokken lid aan die vergadering, of dat onderdeel daarvan, niet deelneemt. De medezeggenschapsraad besluit dan tevens dat de behandeling van de desbetreffende aangelegenheid in een besloten vergadering plaatsvindt.
5.
De besprekingen in de medezeggenschapsraad kunnen namens het bevoegd gezag worden gevoerd. Het bevoegd gezag kan een lid van de schoolleiding dan wel een personeelslid dat managementtaken verricht ten behoeve van meer dan een school opdragen de besprekingen met de medezeggenschapsraad dan wel bepaalde besprekingen met de medezeggenschapsraad namens hem te voeren. Op verzoek van het lid dat namens het bevoegd gezag het overleg voert of op verzoek van de medezeggenschapsraad kan het bevoegd gezag dit lid ontheffen van de taak om een bespreking namens het bevoegd gezag te voeren. Op verzoek van de medezeggenschapsraad voert het bevoegd gezag in bijzondere gevallen naast de gevallen, bedoeld in
artikel 24, eerste lid, onderdeel e, zelf de besprekingen met de medezeggenschapsraad.
1.
De medezeggenschapsraad bevordert naar vermogen openheid en onderling overleg in de school.
2.
De medezeggenschapsraad waakt voorts in de school tegen discriminatie op welke grond dan ook en bevordert gelijke behandeling in gelijke gevallen en in het bijzonder de gelijke behandeling van mannen en vrouwen alsmede de inschakeling van gehandicapten en allochtone werknemers.
3.
De medezeggenschapsraad doet aan alle bij de school betrokkenen schriftelijk verslag van zijn werkzaamheden en stelt de geledingen en de eventuele raden, bedoeld in
artikel 20, in de gelegenheid om over aangelegenheden die de betrokken geleding of raden in het bijzonder aangaan, met hem overleg te voeren.
1.
De medezeggenschapsraad ontvangt van het bevoegd gezag, al dan niet gevraagd, tijdig alle inlichtingen die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft.
2.
De medezeggenschapsraad ontvangt in elk geval:
a.
jaarlijks de begroting en bijbehorende beleidsvoornemens op financieel, organisatorisch en onderwijskundig gebied;
b.
jaarlijks voor 1 mei informatie over de berekening die ten grondslag ligt aan de middelen uit 's Rijks kas die worden toegerekend aan het bevoegd gezag;
d.
de uitgangspunten die het bevoegd gezag hanteert bij de uitoefening van zijn bevoegdheden;
e.
terstond informatie over elk oordeel van de klachtencommissie, bedoeld in
artikel 14 van de Wet op het primair onderwijs,
artikel 23 van de Wet op de expertisecentra en
artikel 24b van de Wet op het voortgezet onderwijs, waarbij de commissie een klacht gegrond heeft geoordeeld en over de eventuele maatregelen die het bevoegd gezag naar aanleiding van dat oordeel zal nemen, een en ander met inachtneming van de regelingen, bedoeld in de
artikelen 12, eerste lid, onderdeel m,
13, eerste lid, onderdeel i, en
14, tweede lid, onderdeel f en derde lid, onderdeel d;
f.
ten minste eenmaal per jaar schriftelijk gegevens over de hoogte en inhoud van de arbeidsvoorwaardelijke regelingen en afspraken per groep van de in de school werkzame personen en de leden van het bevoegd gezag;
g.
ten minste eenmaal per jaar schriftelijk gegevens over de hoogte en inhoud van de arbeidsvoorwaardelijke regelingen en afspraken met het orgaan van de rechtspersoon dat is belast met het toezicht op het bevoegd gezag;
h.
aan het begin van het schooljaar schriftelijk de gegevens met betrekking tot de samenstelling van het bevoegd gezag, de organisatie binnen de school, het managementstatuut en de hoofdpunten van het reeds vastgestelde beleid;
3.
Het tweede lid, onderdeel f, is uitsluitend van toepassing op bevoegde gezagsorganen waarbij in de regel ten minste 100 personen werkzaam zijn. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt voor het bevoegd gezag van een school uitgegaan van alle scholen als bedoeld in de
Wet op het primair onderwijs , de
Wet op de expertisecentra respectievelijk de
Wet op het voortgezet onderwijs van dat bevoegd gezag.
4.
Ten aanzien van het tweede lid, onderdelen f en g wordt inzichtelijk gemaakt met welk percentage deze arbeidsvoorwaardelijke regelingen en afspraken zich verhouden tot elkaar en tot die van het voorafgaande jaar.
5.
Indien een groep van de in de school werkzame personen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel f, of het orgaan van de rechtspersoon, bedoeld in het tweede lid, onderdeel g, uit minder dan vijf personen bestaat, kunnen voor de toepassing van die onderdelen twee of meer functies worden samengevoegd, zodat een groep van ten minste vijf personen ontstaat.
6.
Indien het bevoegd gezag een voorstel voor advies of instemming voorlegt aan een geleding van de medezeggenschapsraad, wordt dat voorstel gelijktijdig ter kennisneming aan de andere geleding of geledingen aangeboden. Daarbij wordt tevens een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het voorstel, alsmede van de gevolgen die de uitwerking van het voorstel naar verwachting zal hebben voor het personeel, ouders en leerlingen en van de naar aanleiding daarvan genomen maatregelen.
artikelen 6,
7 en
8 van Wet medezeggenschap op scholen">
Artikel 9. Van overeenkomstige toepassing verklaring van de artikelen 6, 7 en 8
De
artikelen 6,
7 en
8 zijn van overeenkomstige toepassing op de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad, met dien verstande dat het de algemene gang van zaken in alle scholen of de meerderheid van de scholen vallend onder dezelfde onderwijswet betreft, op de medezeggenschapsraad van een samenwerkingsverband, een centrale dienst en de medezeggenschapsraad, bedoeld in
artikel 3, zesde lid, en op de ondersteuningsplanraad.
a.
verandering van de onderwijskundige doelstellingen van de school;
b.
vaststelling of wijziging van het schoolplan dan wel het leerplan of de onderwijs- en examenregeling;
c.
vaststelling of wijziging van een mogelijk schoolreglement;
d.
vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot het verrichten van ondersteunende werkzaamheden door ouders ten behoeve van de school en het onderwijs;
e.
vaststelling of wijziging van regels op het gebied van het veiligheids-, gezondheids- en welzijnsbeleid, voor zover niet behorend tot de bevoegdheid van de personeelsgeleding;
f.
de aanvaarding van materiële bijdragen of geldelijke bijdragen anders dan in
artikel 13, eerste lid, onderdeel c, en
artikel 14, tweede lid, onderdeel c, bedoeld en niet gebaseerd op de onderwijswetgeving indien het bevoegd gezag daarbij verplichtingen op zich neemt waarmee de leerlingen binnen de schooltijden respectievelijk het onderwijs en tijdens de activiteiten die worden georganiseerd onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, alsmede tijdens het overblijven, zullen worden geconfronteerd;
g.
de vaststelling of wijziging van de voor de school geldende klachtenregeling;
i.
de verzelfstandiging van een nevenvestiging, of een deel van de school of nevenvestiging dat zich op een andere locatie bevindt dan de plaats van vestiging van die school of nevenvestiging op grond van
artikel 84a van de Wet op het primair onderwijs;
1.
De medezeggenschapsraad wordt vooraf in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen over elk door het bevoegd gezag te nemen besluit met betrekking tot in ieder geval de volgende aangelegenheden:
a.
vaststelling of wijziging van het lesrooster in het voortgezet onderwijs;
b.
vaststelling of wijziging van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school, waaronder de voorgenomen bestemming van de middelen die door het bevoegd gezag ten behoeve van de school uit de openbare kas zijn toegekend of van anderen zijn ontvangen, met uitzondering van de middelen, bedoeld in
artikel 13, eerste lid, onderdeel c, en
artikel 14, tweede lid, onderdeel c;
d.
het aangaan, verbreken of belangrijk wijzigen van een duurzame samenwerking met een andere instelling, dan wel vaststelling of wijziging van het beleid ter zake;
e.
deelneming of beëindiging van deelneming aan een onderwijskundig project of experiment, dan wel vaststelling of wijziging van het beleid ter zake;
f.
vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot de organisatie van de school;
g.
vaststelling of wijziging van een regeling op het gebied van aanstellings- of ontslagbeleid voor zover die vaststelling of wijziging verband houdt met de grondslag van de school of de wijziging daarvan;
h.
aanstelling of ontslag van de schoolleiding;
i.
vaststelling of wijziging van de concrete taakverdeling binnen de schoolleiding, alsmede vaststelling of wijziging van het managementstatuut;
j.
vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot de toelating en verwijdering van leerlingen;
k.
vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot de toelating van studenten die elders in opleiding zijn voor een functie in het onderwijs;
l.
regeling van de vakantie;
m.
het oprichten van een centrale dienst;
n.
nieuwbouw of belangrijke verbouwing van de school;
o.
vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot het onderhoud van de school;
q.
vaststelling van de competentieprofielen van de toezichthouders en het toezichthoudend orgaan; en
2.
Het eerste lid, onderdeel q, is niet van toepassing op de medezeggenschapsraad van het samenwerkingsverband.
Artikel 11a. Adviesbevoegdheid ondersteuningsplanraad
De ondersteuningsplanraad wordt vooraf in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen over elk door het samenwerkingsverband te nemen besluit met betrekking tot in ieder geval de vaststelling van de competentieprofielen van toezichthouders en het toezichthoudend orgaan van het samenwerkingsverband.
1.
Het bevoegd gezag behoeft de voorafgaande instemming van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door het personeel is gekozen, voor elk door het bevoegd gezag te nemen besluit met betrekking tot de volgende aangelegenheden:
b.
vaststelling of wijziging van de samenstelling van de formatie;
c.
vaststelling of wijziging van regels met betrekking tot de nascholing van het personeel;
d.
vaststelling of wijziging van een mogelijk werkreglement voor het personeel en van de opzet en de inrichting van het werkoverleg, voor zover het besluit van algemene gelding is voor alle of een gehele categorie van personeelsleden;
e.
vaststelling of wijziging van de verlofregeling van het personeel;
f.
vaststelling of wijziging van een arbeids- en rusttijdenregeling van het personeel;
g.
vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot de toekenning van salarissen, toelagen en gratificaties aan het personeel;
h.
vaststelling of wijziging van de taakverdeling respectievelijk de taakbelasting binnen het personeel, de schoolleiding daaronder niet begrepen;
i.
vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot personeelsbeoordeling, functiebeloning en functiedifferentiatie;
j.
vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot het overdragen van de bekostiging;
k.
vaststelling of wijziging van een regeling op het gebied van de arbeidsomstandigheden, het ziekteverzuim of het reïntegratiebeleid;
l.
vaststelling of wijziging van een regeling op het gebied van het bedrijfsmaatschappelijk werk;
m.
vaststelling of wijziging van een regeling over het verwerken van en de bescherming van persoonsgegevens van het personeel;
n.
vaststelling of wijziging van een regeling inzake voorzieningen die gericht zijn op of geschikt zijn voor waarneming van of controle op aanwezigheid, gedrag of prestaties van het personeel;
o.
vaststelling of wijziging van een regeling op het gebied van het bevorderingsbeleid of op het gebied van het aanstellings- en ontslagbeleid voor zover die vaststelling of wijziging geen verband houdt met de grondslag van de school of de wijziging daarvan;
p.
vaststelling of wijziging van regels waarover partijen die een collectieve arbeidsovereenkomst hebben gesloten, zijn overeengekomen dat die regels of de wijziging daarvan in het overleg tussen bevoegd gezag en het personeelsdeel van de medezeggenschapsraad tot stand wordt gebracht;
q.
vaststelling of wijziging van de regeling, bedoeld in
artikel 28, voor zover die betrekking heeft op personeel;
2.
Het bevoegd gezag van een speciale school voor basisonderwijs dat tevens bevoegd gezag is van een of meer basisscholen behoeft de voorafgaande instemming van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door het personeel van eerstgenoemde school is gekozen voor elk door hem te nemen besluit met betrekking tot de inzet van de bekostiging die op grond van
artikel 120, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs aan eerstgenoemde school is toegekend.
1.
Het bevoegd gezag van een school als bedoeld in de
Wet op het primair onderwijs en de
Wet op de expertisecentra , met uitzondering van scholen voor voortgezet speciaal onderwijs, behoeft de voorafgaande instemming van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door de ouders of de leerlingen is gekozen, voor elk door het bevoegd gezag te nemen besluit met betrekking tot de volgende aangelegenheden:
b.
verandering van de grondslag van de school of omzetting van de school of van een onderdeel daarvan, dan wel vaststelling of wijziging van het beleid ter zake;
c.
de vaststelling of wijziging van de hoogte en de vaststelling of wijziging van de bestemming van de middelen die van de ouders of de leerlingen worden gevraagd zonder dat daartoe een wettelijke verplichting bestaat onderscheidenlijk zijn ontvangen op grond van een overeenkomst die door de ouders is aangegaan;
d.
vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot voorzieningen ten behoeve van de leerlingen;
e.
vaststelling of wijziging van een mogelijk ouder- of leerlingenstatuut;
f.
de wijze waarop invulling wordt gegeven aan tussenschoolse opvang;
g.
vaststelling van de schoolgids;
h.
vaststelling van de onderwijstijd voor zover het geen voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de
Wet op de expertisecentra betreft;
i.
vaststelling of wijziging van een regeling over het verwerken van en de bescherming van persoonsgegevens van ouders en leerlingen;
j.
vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot activiteiten die buiten de voor de school geldende onderwijstijd worden georganiseerd onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag;
k.
vaststelling of wijziging van het beleid ten aanzien van de uitwisseling van informatie tussen bevoegd gezag en ouders;
l.
vaststelling of wijziging van de regeling, bedoeld in
artikel 28, voor zover die betrekking heeft op ouders en leerlingen.
2.
Het bevoegd gezag van een school als bedoeld in de
Wet op de expertisecentra , met uitzondering van scholen voor voortgezet speciaal onderwijs, behoeft, ten aanzien van voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, voorafgaand aan instemming met betrekking tot de vaststelling van de gehele schoolgids als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, afzonderlijk instemming van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door de ouders en de leerlingen is gekozen voor het in die schoolgids opgenomen onderdeel met betrekking tot de jaarlijkse vaststelling van het totaal aantal uren en het soort activiteiten dat als onderwijstijd als bedoeld in
artikel 6g, eerste tot en met vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs dan wel
artikel 25, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra wordt geprogrammeerd alsmede voor het onderdeel met betrekking tot het beleid ten aanzien van lesuitval als bedoeld in
artikel 22, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van de Wet op de expertisecentra.
1.
Het bevoegd gezag van een school als bedoeld in de
Wet op het voortgezet onderwijs en van een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de
Wet op de expertisecentra behoeft de voorafgaande instemming van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door de ouders en de leerlingen is gekozen, voor elk door het bevoegd gezag te nemen besluit met betrekking tot de volgende aangelegenheden:
a.
de vaststelling van de schoolgids;
b.
vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot activiteiten die buiten de voor de school geldende onderwijstijd worden georganiseerd onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.
2.
Het bevoegd gezag behoeft tevens de voorafgaande instemming van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door de ouders is gekozen, voor elk door het bevoegd gezag te nemen besluit met betrekking tot de volgende aangelegenheden:
b.
verandering van de grondslag van de school of omzetting van de school of van een onderdeel daarvan, dan wel vaststelling of wijziging van het beleid ter zake;
c.
de vaststelling of wijziging van de hoogte en de vaststelling of wijziging van de bestemming van de middelen die van de ouders of de leerlingen worden gevraagd zonder dat daartoe een wettelijke verplichting bestaat onderscheidenlijk zijn ontvangen op grond van een overeenkomst die door de ouders is aangegaan;
d.
de vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot het beheersbaar houden van de middelen die van de ouders of de leerlingen worden gevraagd voor schoolkosten, met uitzondering van lesmateriaal als bedoeld in
artikel 6e, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, die door het bevoegd gezag noodzakelijk worden bevonden;
e.
vaststelling of wijziging van een mogelijk ouderstatuut;
f.
vaststelling of wijziging van een regeling over het verwerken van en de bescherming van persoonsgegevens van ouders;
g.
vaststelling of wijziging van het beleid ten aanzien van de uitwisseling van informatie tussen bevoegd gezag en ouders;
h.
vaststelling of wijziging van de regeling, bedoeld in
artikel 28, voor zover die betrekking heeft op ouders.
3.
Het bevoegd gezag behoeft tevens de voorafgaande instemming van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door de leerlingen is gekozen, voor elk door het bevoegd gezag te nemen besluit met betrekking tot de volgende aangelegenheden:
c.
vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot voorzieningen ten behoeve van de leerlingen;
d.
vaststelling of wijziging van een regeling over het verwerken van en de bescherming van persoonsgegevens van leerlingen;
e.
vaststelling of wijziging van de regeling, bedoeld in
artikel 28, voor zover die betrekking heeft op leerlingen.
4.
Het bevoegd gezag van een school als bedoeld in de
Wet op het voortgezet onderwijs en van een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de
Wet op de expertisecentra behoeft voorafgaand aan instemming met betrekking tot de vaststelling van de gehele schoolgids als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, afzonderlijk instemming van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door de ouders en de leerlingen is gekozen voor het in die schoolgids opgenomen onderdeel met betrekking tot de jaarlijkse vaststelling van het totaal aantal uren en het soort activiteiten dat als onderwijstijd als bedoeld in
artikel 6g, eerste tot en met vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs dan wel
artikel 25, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra wordt geprogrammeerd alsmede voor het onderdeel met betrekking tot het beleid ten aanzien van lesuitval als bedoeld in
artikel 24a, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, van de Wet op het voortgezet onderwijs onderscheidenlijk
artikel 22, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van de Wet op de expertisecentra.
2.
Het samenwerkingsverband behoeft de voorafgaande instemming van het deel van de ondersteuningsplanraad dat uit en door het personeel is gekozen voor vaststelling of wijziging van de regeling, bedoeld in
artikel 28, voor zover die betrekking heeft op het personeel.
3.
Het samenwerkingsverband behoeft de voorafgaande instemming van het deel van de ondersteuningsplanraad dat uit en door de ouders of de leerlingen is gekozen voor vaststelling of wijziging van de regeling, bedoeld in
artikel 28, voor zover die betrekking heeft op ouders en leerlingen.
1.
Een besluit met betrekking tot een aangelegenheid als bedoeld in
artikel 11, eerste lid, onder c, d, e en m, wordt niet ten uitvoer gelegd voordat een definitief besluit is genomen over de regeling van de gevolgen van dat besluit voor het personeel, dan wel voor de ouders of leerlingen, tenzij dringende redenen in het belang van de school een eerdere tenuitvoerlegging noodzakelijk maken.
2.
Een besluit met betrekking tot een aangelegenheid als bedoeld in
artikel 11, eerste lid, onderdeel b, wordt niet genomen dan na afweging van in elk geval de onderwijskundige, de personele en de materiële belangen van de school, welke afweging schriftelijk in de motivering van het besluit tot uitdrukking wordt gebracht.
1.
De gemeenschappelijke medezeggenschapsraad treedt, indien het aangelegenheden betreft die van gemeenschappelijk belang zijn voor alle scholen of voor de meerderheid van de scholen, in de plaats van de medezeggenschapsraad van die scholen. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de onderscheiden geledingen van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad indien het bevoegdheden van een geleding van de medezeggenschapsraad betreft.
2.
De gemeenschappelijke medezeggenschapsraad wordt tevens vooraf in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen over elk door het bevoegd gezag te nemen besluit met betrekking tot:
a.
vaststelling of wijziging van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de desbetreffende scholen, waaronder de voorgenomen bestemming van de middelen die aan het bevoegd gezag ten behoeve van elk van de scholen uit de openbare kas zijn toegerekend of van anderen zijn ontvangen;
b.
de criteria die worden toegepast bij de verdeling van deze middelen over voorzieningen op bovenschools niveau en op schoolniveau;
c.
de aanstelling of het ontslag van personeel dat is belast met managementtaken ten behoeve van meer dan een school.
3.
Het bevoegd gezag behoeft de voorafgaande instemming van het deel van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad dat uit en door het personeel is gekozen voor elk door het bevoegd gezag te nemen besluit met betrekking tot vaststelling of wijziging van de samenstelling van de formatie van personeel dat is benoemd of te werk gesteld zonder benoeming dat werkzaamheden verricht ten behoeve van meer dan een school.
a.
advies wordt gevraagd op een zodanig tijdstip, dat het advies van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming;
b.
de medezeggenschapsraad in de gelegenheid wordt gesteld met hem overleg te voeren voordat advies wordt uitgebracht;
c.
de medezeggenschapsraad zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis wordt gesteld van de wijze waarop aan het uitgebrachte advies gevolg wordt gegeven; en
d.
de medezeggenschapsraad, indien het bevoegd gezag het advies niet of niet geheel wil volgen, in de gelegenheid wordt gesteld nader overleg met hem te voeren alvorens het besluit definitief wordt genomen.
a.
de desbetreffende aangelegenheid voor de school reeds inhoudelijk is geregeld in een bij of krachtens wet gegeven voorschrift;
2.
De bevoegdheden van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door het personeel is gekozen, zijn niet van toepassing, voor zover de desbetreffende aangelegenheid voor de school reeds inhoudelijk is geregeld in een collectieve arbeidsovereenkomst.
1.
Op verzoek van de medezeggenschapsraad en met instemming van het bevoegd gezag kan met instemming van twee derden van de leden van de medezeggenschapsraad een deelraad worden verbonden aan een deel van een school. De deelraad treedt in dat geval in de bevoegdheden van de medezeggenschapsraad voor zover uitoefening van die bevoegdheden geen betrekking heeft op een ander deel van de school.
2.
Op verzoek van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad en met instemming van het bevoegd gezag kan met instemming van twee derden van de leden van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad een groepsmedezeggenschapsraad worden verbonden aan een groep van scholen als bedoeld in de
Wet op het primair onderwijs , de
Wet op de expertisecentra en de
Wet op het voortgezet onderwijs afzonderlijk. De groepsmedezeggenschapsraad treedt in dat geval in de bevoegdheden van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad, behoudens de bevoegdheden, bedoeld in
artikel 16, tweede en derde lid.
3.
De
artikelen 3,
23 en
24 zijn van overeenkomstige toepassing op de deelraad, bedoeld in het eerste lid, en de groepsmedezeggenschapsraad, bedoeld in het tweede lid.
4.
De medezeggenschapsraad en de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad kunnen met instemming van het bevoegd gezag en met instemming van twee derden van de leden van de medezeggenschapsraad of de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad voor een of meer van de aangelegenheden, bedoeld in
artikel 10 en
artikel 11 dan wel
artikel 16, een themaraad instellen.
5.
Indien van elk bevoegd gezag van scholen als bedoeld in de
Wet op het primair onderwijs , of de
Wet op de expertisecentra of de
Wet op het voortgezet onderwijs de gemeenschappelijke medezeggenschapsraden dan wel bij het ontbreken van een gemeenschappelijke medezeggenschapsraad alle medezeggenschapsraden, daarmee instemmen kan een bovenbestuurlijke medezeggenschapsraad worden ingesteld.
1.
Het bevoegd gezag stelt, met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens deze wet, ten minste eenmaal in de twee jaar een medezeggenschapsstatuut vast.
2.
Het bevoegd gezag legt het medezeggenschapsstatuut, daaronder elke wijziging ervan mede begrepen, als voorstel aan de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad of bij het ontbreken daarvan aan de medezeggenschapsraad voor en stelt het slechts vast indien het voorstel de instemming van twee derden van het aantal leden van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad of bij het ontbreken van een gemeenschappelijke medezeggenschapsraad van de medezeggenschapsraad heeft verworven.
a.
de wijze waarop gebruik is gemaakt van
artikel 20 en de bevoegdheden van de themaraden;
b.
de samenstelling van de medezeggenschapsraad, de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad en de raden, bedoeld in
artikel 20;
c.
de wijze waarop en de termijnen waarbinnen aan de medezeggenschapsraad, de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad, de geledingen dan wel de raden, bedoeld in
artikel 20, informatie beschikbaar wordt gesteld, die noodzakelijk is voor het uitoefenen van de medezeggenschap;
d.
de wijze waarop de medezeggenschapsraad, de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad, de geledingen dan wel de raden, bedoeld in
artikel 20, elkaar en de geledingen waaruit zij zijn gekozen informatie verstrekken over hun activiteiten;
e.
de wijze waarop met inachtneming van
artikel 28 invulling wordt gegeven aan de beschikbaarstelling van faciliteiten aan ouders, leerlingen en personeel, die deelnemen in de medezeggenschapsraad, de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad, de geledingen dan wel de raden, bedoeld in
artikel 20;
f.
indien besprekingen als bedoeld in
artikel 6, eerste lid, namens het bevoegd gezag worden gevoerd, in welke gevallen en door wie dat geschiedt en in welke gevallen die persoon op zijn verzoek van die taak wordt ontheven.
1.
Het bevoegd gezag stelt, met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens deze wet, een medezeggenschapsreglement voor de medezeggenschapsraad en de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad vast.
2.
Het bevoegd gezag stelt het reglement, daaronder elke wijziging ervan mede begrepen, slechts vast voor zover het voorstel de instemming van twee derden van het aantal leden van de medezeggenschapsraad onderscheidenlijk van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad heeft verworven. Indien het een omzetting dan wel een overdracht als bedoeld in
artikel 24, tweede lid betreft, behoeft dat deel van het reglement tevens de instemming van de geleding die de bevoegdheden omzet dan wel overdraagt.
1.
In het reglement wordt in ieder geval geregeld:
a.
het aantal leden van de medezeggenschapsraad;
c.
de wijze en organisatie van de verkiezingen van de leden van de medezeggenschapsraad;
d.
de zittingsduur van de leden van de medezeggenschapsraad;
e.
indien een lid van de schoolleiding dan wel een personeelslid dat is benoemd of te werk gesteld en is belast met managementtaken ten behoeve van meer dan een school is opgedragen om namens het bevoegd gezag op te treden in besprekingen met de medezeggenschapsraad, in welke gevallen op verzoek van de medezeggenschapsraad het bevoegd gezag zelf deze besprekingen met de raad voert;
f.
de wijze waarop het bevoegd gezag informatie verschaft aan de medezeggenschapsraad;
g.
de termijnen binnen welke tot instemming of onthouding van instemming dient te worden besloten, en de termijnen binnen welke advies dient te worden uitgebracht;
h.
de bevoegdheden van de medezeggenschapsraad die aan de themaraad worden overgedragen dan wel de bevoegdheden van de medezeggenschapsraad waarin de deelraad treedt;
i.
in welke gevallen en op welke wijze de medezeggenschapsraad alle bij de school betrokkenen betrekt bij de werkzaamheden van de medezeggenschapsraad;
j.
in welke gevallen geheimhouding wordt betracht;
k.
de procedure voor de beslechting van die geschillen tussen het bevoegd gezag en de medezeggenschapsraad waarvoor deze wet niet in een geschillenregeling voorziet.
2.
Indien de medezeggenschapsraad een aan de raad toekomende adviesbevoegdheid wenst om te zetten in een instemmingsbevoegdheid, dan wel een instemmingsbevoegdheid in een adviesbevoegdheid, of een geleding een aan die geleding toekomende instemmingsbevoegdheid wenst om te zetten in een adviesbevoegdheid, respectievelijk een geleding een aan die geleding toekomende bevoegdheid wenst over te dragen aan de medezeggenschapsraad, wordt die omzetting respectievelijk die overdracht in het reglement geregeld. Voor een omzetting en een overdracht als bedoeld in de eerste volzin is de instemming van het bevoegd gezag vereist.
3.
In het reglement kan tevens worden geregeld dat door het bevoegd gezag te nemen besluiten met betrekking tot nader in het reglement te omschrijven aangelegenheden die niet reeds in de wet worden genoemd, instemming dan wel advies behoeven als bedoeld in de
artikelen 10,
11,
12,
13 of
14.
4.
In het reglement kan voorts worden geregeld:
a.
de voorwaarde dat leerlingen, die tot de school zijn toegelaten met toepassing van
artikel 58, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs,
artikel 60, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra of
artikel 48, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, alsmede hun ouders, slechts kandidaat kunnen worden gesteld voor verkiezing tot lid van de medezeggenschapsraad, indien zij hebben verklaard de grondslag en de doelstellingen van de school te respecteren;
b.
over welke aangelegenheden op grond van
artikel 6, derde lid, wordt overlegd met elk van de geledingen afzonderlijk.
5.
De voorwaarde, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, kan slechts worden toegepast, indien zij door of namens het bevoegd gezag voorafgaand aan de toelating aan de betrokkenen bekend is gemaakt.
1.
De geldigheidsduur van de instelling van een bovenbestuurlijke gemeenschappelijke medezeggenschapsraad, bedoeld in
artikel 20, vijfde lid, bedraagt ten hoogste twee jaren. De in de eerste volzin bedoelde termijn kan telkens met ten hoogste twee jaren worden verlengd indien alle gemeenschappelijke medezeggenschapsraden daarmee instemmen dan wel bij ontbreken van een gemeenschappelijke medezeggenschapsraad alle medezeggenschapsraden.
2.
De geldigheidsduur van advies- en instemmingsbevoegdheden die ingevolge de toepassing van
artikel 24, tweede en derde lid, in het medezeggenschapsreglement zijn opgenomen, bedraagt ten hoogste twee jaren. De in de eerste volzin bedoelde termijn kan telkens worden verlengd met ten hoogste twee jaren, indien ten minste twee derden van het aantal leden van de medezeggenschapsraad daartoe besluiten ten aanzien van alle of een aantal van de in de eerste volzin bedoelde bevoegdheden.
Artikel 27. Mogelijkheid regeling voor specifieke gevallen
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden vastgesteld voor specifieke situaties bij een categorie van scholen. De voordracht voor een krachtens de eerste volzin vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is overgelegd.
1.
Het bevoegd gezag staat de medezeggenschapsraad het gebruik toe van de voorzieningen waarover het kan beschikken en die de medezeggenschapsraad voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft.
2.
Het bevoegd gezag treft een regeling voor de redelijkerwijs noodzakelijke kosten van medezeggenschapsactiviteiten die door ouders, leerlingen en personeel in de medezeggenschapsraad en de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad worden ondernomen, daaronder begrepen scholingskosten, kosten voor inhuur van deskundigen en kosten van het voeren van rechtsgedingen.
3.
Het bevoegd gezag treft een regeling voor de leden van de medezeggenschapsraad afkomstig uit het personeel voor faciliteiten in tijd ten behoeve van het voeren van overleg, scholing en overige medezeggenschapsactiviteiten. De in de eerste volzin bedoelde faciliteiten worden vastgesteld op een zodanige omvang als redelijkerwijs noodzakelijk is voor de taakvervulling door de leden van de medezeggenschapsraad.
4.
Het bevoegd gezag kan een vacatievergoeding toekennen aan ouders en leerlingen die lid zijn van de medezeggenschapsraad.
5.
Tevens kan het bevoegd gezag bijdragen in de kosten voor administratieve ondersteuning van de medezeggenschapsraad.
6.
Het eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de leden van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad en van een raad als bedoeld in
artikel 20.
1.
Op gronden die verband houden met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de school ten grondslag ligt, kan het bevoegd gezag in het medezeggenschapsreglement in afwijking van
artikel 24, tweede lid, een aan de medezeggenschapsraad of een geleding toekomend instemmingsrecht omzetten in een adviesrecht dan wel een aan een geleding toekomend instemmingsrecht overdragen aan de medezeggenschapsraad dan wel een aan de leerlinggeleding toekomend instemmingsrecht overdragen aan de oudergeleding dan wel een aan de gezamenlijke ouder- en leerlinggeleding toekomend instemmingsrecht, omzetten in een instemmingsrecht voor de oudergeleding en een adviesrecht voor de leerlinggeleding. In afwijking van de
artikelen 21 en
23 stelt het bevoegd gezag in dat geval het medezeggenschapsstatuut, respectievelijk het medezeggenschapsreglement, daaronder elke wijziging ervan mede begrepen, slechts vast nadat het hierover advies heeft ontvangen van de medezeggenschapsraad onderscheidenlijk van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad. Het bevoegd gezag kan slechts toepassing geven aan de eerste volzin indien een meerderheid van twee derden zowel van het personeel van de school als van de ouders en leerlingen dat ondersteunt.
2.
De mogelijkheid tot afwijking, bedoeld in het eerste lid, komt te vervallen indien de gronden waarop zij berustte niet langer aanwezig zijn dan wel indien zij niet langer worden ondersteund door een meerderheid van twee derden van elk van de in het eerste lid bedoelde categorieën.
3.
Het bevoegd gezag toetst elke vijf jaar de stand van zaken met betrekking tot de gronden van de afwijking en de ondersteuning ervan.
1.
Er is een landelijke commissie voor geschillen waarbij elke school, samenwerkingsverband en centrale dienst is aangesloten.
2.
De commissie bestaat uit 3 leden en ten minste 3 plaatsvervangende leden, van wie een lid en diens plaatsvervangers worden benoemd op bindende voordracht van de landelijke besturenorganisaties en een lid en diens plaatsvervangers op bindende voordracht van landelijke personeels- vakonderscheidenlijk ouder- of leerlingenorganisaties. De leden doen een bindende voordracht voor de benoeming van het derde lid, tevens voorzitter en diens plaatsvervangers. Het aantal plaatsvervangers van elk lid en van de voorzitter is aan elkaar gelijk. De benoeming geschiedt door Onze Minister.
3.
De leden en de plaatsvervangende leden mogen niet deel uitmaken van het bevoegd gezag of van de medezeggenschapsraad van een school, samenwerkingsverband en centrale dienst.
a.
op verzoek van het bevoegd gezag indien het bevoegd gezag ten aanzien van een te nemen, na overleg al dan niet gewijzigd, besluit dat ingevolge de
artikelen 10,
12,
13 en
14 dan wel ingevolge de toepassing van
artikel 24, tweede en derde lid, instemming behoeft, de vereiste instemming niet heeft verworven en het bevoegd gezag zijn voorstel wenst te handhaven;
b.
op verzoek van het bevoegd gezag of van de medezeggenschapsraad indien het bevoegd gezag ten aanzien van de inhoud van het medezeggenschapsstatuut en het medezeggenschapsreglement voor zover aangegeven in
artikel 22 of
artikel 24, eerste, derde en vierde lid, geheel of gedeeltelijk niet de vereiste instemming heeft verworven;
c.
op verzoek van de medezeggenschapsraad indien het bevoegd gezag een besluit heeft genomen waarover ingevolge
artikel 11 dan wel ingevolge de toepassing van
artikel 24, tweede en derde lid, advies door de raad is uitgebracht, het bevoegd gezag daarbij het uitgebrachte advies niet of niet geheel volgt en de medezeggenschapsraad dan wel de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad van oordeel is dat daardoor de belangen van de school of de belangen van de medezeggenschapsraad ernstig worden geschaad; en
d.
op verzoek van het bevoegd gezag of van de medezeggenschapsraad, dan wel de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad dan wel een geleding als bedoeld in
artikel 3 indien het bevoegd gezag en de medezeggenschapsraad van mening verschillen over de interpretatie van het bepaalde bij of krachtens deze wet dan wel het bepaalde in het medezeggenschapsreglement of het medezeggenschapsstatuut.
1.
Indien aan een te nemen besluit van het bevoegd gezag de instemming, vereist ingevolge de
artikelen 10,
12,
13 en
14 dan wel ingevolge de toepassing van
artikel 24, tweede en derde lid, is onthouden, deelt het bevoegd gezag binnen drie maanden aan de medezeggenschapsraad mede, of het voorstel wordt ingetrokken dan wel wordt voorgelegd aan de commissie voor geschillen. Indien deze mededeling niet binnen drie maanden wordt gedaan of niet binnen 6 weken na de mededeling aan de commissie wordt voorgelegd, vervalt het voorstel.
2.
Het bevoegd gezag doet een verzoek als bedoeld in
artikel 31, onderdeel a, onder overlegging van de door het bevoegd gezag gemaakte afweging van de belangen die daarbij voor het bevoegd gezag onderscheidenlijk de medezeggenschapsraad aan de orde zijn. De commissie stelt de medezeggenschapsraad in de gelegenheid om zijn argumenten voor het onthouden van zijn instemming bij de commissie naar voren te brengen.
3.
De commissie is bevoegd een bemiddelingsvoorstel voor te leggen aan het bevoegd gezag en de medezeggenschapsraad, tenzij het bevoegd gezag of de medezeggenschapsraad te kennen geven daarop geen prijs te stellen. Indien de commissie van deze bevoegdheid geen gebruik maakt of indien haar voorstel niet de instemming verwerft van het bevoegd gezag alsmede de instemming van de medezeggenschapsraad, beoordeelt de commissie of de medezeggenschapsraad in redelijkheid tot het onthouden van instemming heeft kunnen komen of dat sprake is van bepaalde zwaarwegende omstandigheden die het voorstel van het bevoegd gezag rechtvaardigen. De uitspraak van de commissie is bindend voor het bevoegd gezag en de medezeggenschapsraad.
1.
Voor zover aan een voorstel van het bevoegd gezag tot vaststelling of wijziging van het medezeggenschapsstatuut, het medezeggenschapsreglement, voor wat betreft onderwerpen als bedoeld in
artikel 24, eerste, derde en vierde lid, de instemming is onthouden, deelt het bevoegd gezag aan de medezeggenschapsraad binnen drie maanden mede, of het voorstel wordt voorgelegd aan de commissie voor geschillen. Indien een dergelijke mededeling niet binnen drie maanden wordt gedaan of niet binnen 6 weken na de mededeling aan de commissie wordt voorgelegd, vervalt het voorstel.
2.
Indien het bevoegd gezag een verzoek doet als bedoeld in
artikel 31, onderdeel b, is
artikel 32, tweede lid, van overeenkomstige toepassing. Indien de medezeggenschapsraad een verzoek doet als bedoeld in
artikel 31, onderdeel b, wordt het verzoek met redenen omkleed en stelt de commissie het bevoegd gezag in de gelegenheid om zijn argumenten voor handhaving van het voorstel bij de commissie naar voren te brengen.
3.
De commissie is bevoegd een bemiddelingsvoorstel aan het bevoegd gezag en de medezeggenschapsraad voor te leggen, tenzij het bevoegd gezag, dan wel de medezeggenschapsraad te kennen geven daarop geen prijs te stellen. Indien de commissie van deze bevoegdheid geen gebruik maakt of indien haar voorstel niet de instemming verwerft van het bevoegd gezag alsmede de instemming van de medezeggenschapsraad beoordeelt de commissie of het bevoegd gezag bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn voorstel heeft kunnen komen. De commissie geeft, voor zover zij van oordeel is dat het bevoegd gezag bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn voorstel heeft kunnen komen, in haar uitspraak aan hoe het voorstel dient te worden gewijzigd. Na de uitspraak van de commissie stelt het bevoegd gezag het medezeggenschapsreglement dan wel het medezeggenschapsstatuut vast overeenkomstig de uitspraak van de commissie.
1.
Indien het bevoegd gezag een besluit neemt waarbij het een advies van de medezeggenschapsraad, vereist ingevolge de
artikelen 11 en 11a, dan wel ingevolge de toepassing van
artikel 24, tweede en derde lid, niet of niet geheel volgt, wordt de uitvoering van het besluit opgeschort met zes weken, tenzij de medezeggenschapsraad tegen onmiddellijke uitvoering van het besluit geen bedenkingen heeft.
2.
De medezeggenschapsraad doet een verzoek als bedoeld in
artikel 31, onderdeel c, binnen zes weken nadat het betrokken besluit door het bevoegd gezag is genomen, onder overlegging van de argumenten voor zijn advies en de argumenten voor zijn oordeel dat door het niet of niet geheel volgen van het advies de belangen van de school of van de medezeggenschapsraad ernstig worden geschaad. De commissie stelt het bevoegd gezag in de gelegenheid om zijn argumenten voor het niet of niet geheel volgen van het advies bij de commissie naar voren te brengen. De behandeling van het verzoek verlengt de opschorting, bedoeld in het eerste lid, niet.
3.
De commissie is bevoegd een bemiddelingsvoorstel aan het bevoegd gezag en de medezeggenschapsraad voor te leggen, tenzij het bevoegd gezag dan wel de medezeggenschapsraad te kennen geven daarop geen prijs te stellen. Indien de commissie van deze bevoegdheid geen gebruik maakt of indien haar voorstel niet de instemming verwerft van het bevoegd gezag alsmede de instemming van de medezeggenschapsraad beoordeelt de commissie of het bevoegd gezag bij het niet of niet geheel volgen van het advies van de medezeggenschapsraad bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn voorstel heeft kunnen komen. De commissie doet vervolgens de bindende uitspraak of het betrokken besluit al dan niet in stand kan blijven.
Artikel 35. Geschil interpretatie
Op een verzoek als bedoeld in
artikel 31, onderdeel d, doet de commissie de bindende uitspraak welke interpretatie aan het bepaalde bij of krachtens deze wet dan wel het medezeggenschapsreglement en het medezeggenschapsstatuut dient te worden gegeven.
1.
De medezeggenschapsraad en de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad kunnen in rechte optreden indien de vordering strekt tot naleving door het bevoegd gezag van de verplichtingen jegens de medezeggenschapsraad en de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad, voortvloeiend uit deze wet. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de geledingen voor zover het aangelegenheden betreft die tot de instemmings- of adviesbevoegdheden van die geleding behoren en op de raden, bedoeld in
artikel 20, voor zover de medezeggenschapsraad of de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad de in de eerste volzin bedoelde bevoegdheid aan die geleding of raad heeft overgedragen.
2.
Een vordering als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend bij de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam.
3.
Van een uitspraak van de commissie op grond van de
artikelen 32,
33,
34 en
35 staat beroep open bij de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam. Het beroep wordt ingediend bij beroepschrift binnen een maand nadat de medezeggenschapsraad dan wel het bevoegd gezag van de in het eerste lid bedoelde uitspraak op de hoogte is gesteld. De wederpartij wordt van het beroep in kennis gesteld.
4.
Het beroep kan uitsluitend worden ingesteld ter zake dat de commissie een onjuiste toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in de wet.
5.
Tegen een uitspraak van de ondernemingskamer kan geen beroep in cassatie worden ingesteld.
Artikel 37. Overeenkomstige toepassing
De
artikelen 31,
32,
33,
34,
35 en
36 zijn van overeenkomstige toepassing op de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad, de geledingen, de raden, bedoeld in
artikel 20, eerste en tweede lid, de raad, bedoeld in artikel 20, vierde lid, voor zover het een aangelegenheid betreft waarvoor de raad is ingesteld en de ondersteuningsplanraad.
1.
Indien het bevoegd gezag van een school of een samenwerkingsverband de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften niet nakomt, kan Onze Minister besluiten dat de bekostiging uit de openbare kas geheel of gedeeltelijk wordt ingehouden of opgeschort.
2.
De bekostiging wordt wederom toegekend, indien Onze Minister blijkt, dat de reden voor de toepassing van het eerste lid is vervallen.
1.
De
Wet medezeggenschap onderwijs 1992 is niet van toepassing op scholen als bedoeld in de
Wet op het primair onderwijs , de
Wet op de expertisecentra , de
Wet op het voortgezet onderwijs en de
Experimentenwet onderwijs .
2.
Het
Besluit medezeggenschap onderwijs blijft van kracht totdat de algemene maatregel van bestuur op grond van
artikel 27 tot stand is gekomen. Het geldt tot dat tijdstip als besluit, gebaseerd op
artikel 27 van deze wet.
1.
Binnen 4 maanden na de inwerkingtreding van deze wet legt het bevoegd gezag een voorstel van het reglement, bedoeld in
artikel 23 en
26, en van het medezeggenschapsstatuut, bedoeld in
artikel 21, voor aan de medezeggenschapsraad respectievelijk de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad. De medezeggenschapsraad respectievelijk de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad spreekt zich binnen 4 maanden uit over de voorstellen.
2.
Het medezeggenschapsreglement, bedoeld in de
Wet medezeggenschap onderwijs 1992 , vervalt met ingang van 1 augustus van het tweede jaar volgend op de datum van inwerkingtreding van deze wet, indien het bevoegd gezag niet met instemming van de medezeggenschapsraad respectievelijk de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad bepaalt dat het geheel of gedeeltelijk op een eerder tijdstip vervalt.
art. 31 WMO 1992 van Wet medezeggenschap op scholen">
Artikel 42. Geldigheidsduur ontheffing/toestemming op grond van art. 31 WMO 1992
Tot 1 augustus 2009 of zoveel eerder als de mededeling, bedoeld in
artikel 31, derde lid, van de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 zoals dat luidde op de datum voor de inwerkingtreding van deze wet, zou moeten worden gedaan, gelden een ontheffing en een toestemming die zijn verleend op grond van
artikel 31 van de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 als een ontheffing van de voorschriften van deze wet respectievelijk een toestemming voor het kiezen van de leden, bedoeld in
artikel 3, derde lid, onderdeel b, onder 2° en 3° uit de ouders.
Artikel 31, tweede lid, van de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 zoals dat luidde op de datum voor de inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op de ontheffing dan wel toestemming.
1.
Tot een jaar na de inwerkingtreding van deze wet worden geschillen op grond van deze wet, in afwijking van
artikel 30, beslist door de commissies voor geschillen, bedoeld in de
Wet medezeggenschap onderwijs 1992 .
2.
De op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze wet nog niet besliste geschillen, door het bevoegd gezag van een school voorgelegd aan een commissie voor geschillen als bedoeld in de
Wet medezeggenschap onderwijs 1992 , gelden met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet als geschillen die krachtens deze wet aanhangig zijn.
3.
Een jaar na de inwerkingtreding van deze wet dragen de commissies, bedoeld in het eerste lid, de onder hen berustende dossiers terstond over aan de landelijke commissie voor geschillen bedoeld in
artikel 30.
1.
Indien aan een school nog geen medezeggenschapsraad is verbonden, wordt aan de school binnen een half jaar een voorlopige medezeggenschapsraad gekozen.
3.
Het bevoegd gezag legt binnen drie maanden na de verkiezing van de voorlopige raad een medezeggenschapsreglement als voorstel aan deze raad voor. Vervolgens spreekt de voorlopige raad zich, na overleg met het bevoegd gezag, binnen drie maanden over het voorstel uit. De
artikelen 23, tweede lid,
31, aanhef en onderdeel b, en
33, zijn van overeenkomstige toepassing.
4.
Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien aan scholen nog geen gemeenschappelijke medezeggenschapsraad is verbonden.
Artikel 45
[Wijzigt de Experimentenwet onderwijs, de Arbeidstijdenwet en de Wet op de rechterlijke organisatie.]
Artikel 46. Evaluatie
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zendt, in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Gegeven te ’s-Gravenhage, 30 november 2006
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De Minister van Landbouw. Natuur en Voedselkwaliteit
Uitgegeven de negentiende december 2006