1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld, die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die inrichtingen daarvoor kunnen veroorzaken. Daarbij kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.
2.
Bij de beslissing tot het vaststellen van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval betrokken:
a. de bestaande toestand van het milieu, voor zover inrichtingen die tot de betrokken categorieën behoren, daarvoor gevolgen kunnen veroorzaken;
b. de gevolgen voor het milieu, die inrichtingen die tot de betrokken categorieën behoren, kunnen veroorzaken, mede in hun onderlinge samenhang bezien;
c. de met betrekking tot inrichtingen die tot de betrokken categorieën behoren, en de omgeving waarin zodanige inrichtingen zijn of kunnen zijn gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu;
d. de mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door de nadelige gevolgen voor het milieu, die inrichtingen die tot de betrokken categorieën behoren, kunnen veroorzaken, te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen;
e. de voor onderdelen van het milieu, waarvoor de betrokken categorieën van inrichtingen gevolgen kunnen hebben, geldende milieukwaliteitseisen, vastgesteld krachtens of overeenkomstig artikel 5.1 of bij Bijlage 2 ;
f. de redelijkerwijs te verwachten financiële en economische gevolgen van de maatregel.
In een toelichting bij de maatregel wordt aangegeven op welke wijze deze aspecten bij de voorbereiding van de maatregel zijn betrokken.
3.
Ten aanzien van bij de regels te stellen voorschriften zijn de bij of krachtens artikel 2.22, tweede en derde lid, gestelde regels over activiteiten met betrekking tot inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, alsmede de artikelen 2.23, 2.30, eerste lid, 2.31, eerste lid, onder b, 2.33, eerste lid, onder b, en 4.1 van die wet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het stellen van financiële zekerheid slechts kan worden voorgeschreven in de vorm van het sluiten van een verzekering tegen aansprakelijkheid voor schade, voortvloeiend uit de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting veroorzaakt.
4.
Deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing op inrichtingen die gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken binnen de exclusieve economische zone, voor zover dat bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid, is bepaald.
Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk 1. Algemeen
+ Hoofdstuk 2. Zelfstandige bestuursorganen en adviesorganen
+ Hoofdstuk 3. Internationale zaken
+ Hoofdstuk 4. Plannen
+ Hoofdstuk 5. Milieukwaliteitseisen
+ Hoofdstuk 6. Milieuzonering
+ Hoofdstuk 7. Milieueffectrapportage
- Hoofdstuk 8. Inrichtingen
+ Hoofdstuk 9. Stoffen en produkten
+ Hoofdstuk 10. Afvalstoffen
+ Hoofdstuk 11. Geluid
+ Hoofdstuk 11a. Andere handelingen
+ Hoofdstuk 12. Verslag-, registratie- en meetverplichtingen
+ Hoofdstuk 13. Procedures voor vergunningen en ontheffingen
+ Hoofdstuk 14. Coördinatie
+ Hoofdstuk 15. Financiële bepalingen
+ Hoofdstuk 16. Handel in emissierechten
+ Hoofdstuk 17. Maatregelen in bijzondere omstandigheden
+ Hoofdstuk 18. Handhaving
+ Hoofdstuk 19. Openbaarheid van milieu-informatie
+ Hoofdstuk 20. Inwerkingtreding en rechtsbescherming
+ Hoofdstuk 21. Verdere bepalingen
+ Hoofdstuk 22. Slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht