Wet van 5 juli 1997, houdende regels inzake instelling van een college voor de post- en telecommunicatiemarkt (Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatie autoriteit)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, teneinde de onafhankelijkheid van de uitvoering van bepaalde overheidstaken op het gebied van post en telecommunicatie te waarborgen, deze taken op te dragen aan een bij wet in te stellen zelfstandig bestuursorgaan;
dat de uitoefening van deze taken geschiedt in het belang van de doelmatige verzorging van post en telecommunicatie en de daartoe tot stand te brengen mededinging in de post- en telecommunicatiesector;
dat deze taken met name betreffen het houden van toezicht op de naleving van specifieke bepalingen van de Postwet, de Wet op de telecommunicatievoorzieningen en de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur alsmede het geven van specifieke beschikkingen op grond van die wetten;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
1.
Er is een college voor de post- en telecommunicatiemarkt, in het maatschappelijk verkeer aangeduid als Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA).
2.
Het college bezit rechtspersoonlijkheid.
1.
Het college bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf vaste leden, de voorzitter daaronder begrepen.
2.
Onze Minister benoemt een van de vaste leden van het college tot voorzitter en een tot plaatsvervangend voorzitter.
3.
De vaste leden van het college worden benoemd voor een periode van vier jaar.
4.
Een vast lid kan worden herbenoemd.
5.
De vaste leden van het college hebben op persoonlijke titel zitting in het college en oefenen hun functie uit zonder last.
6.
De persoon die tussentijds tot lid wordt benoemd treedt af op het tijdstip waarop de reeds benoemde vaste leden aftreden.
7.
Zolang in een vacature van het college niet is voorzien, vormen de overblijvende vaste leden het college, met de bevoegdheden van het voltallige college.
8.
Onze Minister maakt het besluit tot ontslag als bedoeld in
artikel 12, eerste lid, bekend door kennisgeving van de zakelijke inhoud ervan in de Staatscourant. De redenen van het ontslag van een lid van het college worden in die kennisgeving openbaar gemaakt indien die persoon daarom verzoekt.
1.
De voorzitter, of bij diens afwezigheid de plaatsvervangend voorzitter, van het college vertegenwoordigt de rechtspersoon Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit in en buiten rechte.
2.
De voorzitter kan de in het eerste lid bedoelde vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.
2.
Geassocieerde leden nemen op uitnodiging van het college deel aan de vergaderingen van het college. Zij kunnen door het college worden betrokken bij de behandeling van aangelegenheden op de taakgebieden ten aanzien waarvan zij bijzondere deskundigheid bezitten. De geassocieerde leden hebben een adviserende stem.
4.
In afwijking van
artikel 4 kunnen geassocieerde leden worden benoemd die beperkte belangen hebben bij instellingen of bedrijven in de post- of telecommunicatiemarkt. In dit geval ziet het college erop toe dat deze leden niet worden betrokken bij de behandeling van aangelegenheden ten aanzien waarvan belangenverstrengeling zou kunnen optreden.
Artikel 8
Het college stelt een bestuursreglement vast.
Artikel 9
De inkomsten van het college bestaan uit:
a.
opbrengsten uit door belanghebbenden verschuldigde vergoedingen;
b.
een vergoeding door Onze Minister ten laste van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
Artikel 10
Het college stelt voor 1 november de meerjarenraming vast voor de komende vijf kalenderjaren. De meerjarenraming behoeft de instemming van Onze Minister.
1.
Het college heeft een secretaris.
2.
De secretaris is geen lid van het college. Hij heeft evenwel in de vergaderingen van het college een adviserende stem.
a.
het houden van toezicht op de naleving van de bepalingen van:
1°.
de
Postwet 2009 , voor zover deze taak aan het college is toebedeeld;
3°.
een op grond van artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde verordening van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende roaming op openbare mobiele-communicatienetwerken binnen de Unie, en de op grond van die verordening door de Europese Commissie vastgestelde uitvoeringshandelingen.
b.
het verrichten van de taken en het uitoefenen van de bevoegdheden die in de
Telecommunicatiewet en
Postwet 2009 aan het college zijn opgedragen.
c.
het verrichten van de taken en het uitoefenen van de bevoegdheden die bij of krachtens de
Wet telecommunicatievoorzieningen BES en de
Wet post BES aan het college zijn toegekend.
1.
Onze Minister verstrekt het college de inlichtingen die het voor zijn taakuitoefening redelijkerwijs nodig heeft.
2.
Onze Minister stelt een informatiestatuut vast. Het informatiestatuut bevat inhoudelijke en procedurele voorschriften met betrekking tot gegevensstromen tussen Onze Minister en het college, die voor een goede uitvoering van deze wet noodzakelijk zijn.
Artikel 21
Onze Minister kan regels stellen over de inrichting van de begroting, het financieel verslag en aandachtspunten voor de accountantscontrole.
Artikel 22
Het sluiten van overeenkomsten of het doen van investeringen door het college die een door Onze Minister vast te stellen bedrag te boven gaan, behoeven zijn voorafgaande instemming.
1.
Onze Minister onthoudt zich van instructies die op een individuele zaak betrekking hebben.
2.
De leden van het college en het personeel van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit ontvangen geen instructies die op een individuele zaak betrekking hebben.
1.
Gegevens of inlichtingen omtrent een onderneming, welke in verband met enige werkzaamheid ten behoeve van de uitvoering van de taken, genoemd in
artikel 15, zijn verkregen, mogen uitsluitend voor de uitvoering van die taken worden gebruikt.
2.
In afwijking van het eerste lid is het college bevoegd de in dat lid bedoelde gegevens of inlichtingen te verstrekken aan een instantie die op grond van bepalingen in andere wetten is belast met de uitvoering van toezichthoudende taken, voor zover die gegevens of inlichtingen noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de taken van die instellingen, mits
a.
de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen in voldoende mate is gewaarborgd, en
b.
voldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.
3.
Indien de in het tweede lid bedoelde instantie de bedoelde gegevens of inlichtingen ontvangt, onderzoekt zij of er in het onderhavige geval sprake is van een overtreding van de betreffende wettelijke regels.
Artikel 25
In afwijking van
artikel 39, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zendt Onze Minister elke vier jaar een verslag aan de beide kamers der Staten-Generaal ten behoeve van de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van het college. Dit verslag omvat mede een rapportage betreffende de wenselijkheid van het al dan niet voortzetten van het college. Het college is gehouden aan deze evaluatie medewerking te verlenen.
Artikel 27
[Wijzigt de Wet op de telecommunicatievoorzieningen.]
Artikel 28
[Wijzigt de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur.]
Artikel 29
[Wijzigt de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie.]
1.
Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet zijn de personeelsleden van de Directie Toezicht Netwerken en Diensten, van wie naam en functie zijn vermeld op een door Onze Minister vastgestelde lijst, van rechtswege ontslagen en aangesteld als ambtenaar in dienst van het college.
2.
De overgang van de in het eerste lid bedoelde personeelsleden vindt plaats met een rechtspositie die als geheel ten minste gelijkwaardig is aan die welke voor elk van hen gold bij de Directie Toezicht Netwerken en Diensten.
3.
De personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet krachtens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht behoren tot het personeel van de Directie Toezicht Netwerken en Diensten, waarvan naam en functie zijn vermeld op een door Onze Minister vastgestelde lijst, zijn met ingang van dat tijdstip van rechtswege ontslagen en aangesteld in dienst van het college met een rechtspositie die in totaliteit ten minste gelijkwaardig is aan die welke voor elk van hen gold bij de Directie Toezicht Netwerken en Diensten.
1.
Onze Minister bepaalt in overeenstemming met Onze Minister van Financiën welke vermogensbestanddelen van de Staat die aan de Directie Toezicht Netwerken en Diensten worden toegerekend, worden toebedeeld aan het college.
2.
De in het eerste lid bedoelde vermogensbestanddelen gaan met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet onder algemene titel over op het college tegen een door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën te bepalen waarde.
3.
Ingeval krachtens het eerste en tweede lid registergoederen overgaan, zal verandering in de tenaamstelling in de openbare registers, bedoeld in
afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek plaatsvinden. De daartoe nodige opgaven worden door de zorg van Onze Minister van Financiën aan de bewaarders van de desbetreffende registers gedaan.
Artikel 32
Archiefbescheiden van de Directie Toezicht Netwerken en Diensten gaan met ingang van de datum van inwerktreding van deze wet over naar het college, voor zover zij niet overeenkomstig de
Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.
1.
In wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij de Directie Toezicht Netwerken en Diensten is betrokken, treedt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet het college in de plaats van de Staat dan wel Onze Minister.
2.
In zaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op grond van
artikel 12 van de Wet Nationale ombudsman aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen, dan wel de Nationale ombudsman op grond van artikel 15 van die wet een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan de Directie Toezicht Netwerken en Diensten, treedt het college op dat tijdstip als bestuursorgaan in de zin van de
Wet Nationale Ombudsman in de plaats van Onze Minister.
1.
Uitvoeringstaken, bedoeld in
artikel 15, onder b 1°, 2° en 4°, en onder c, ook indien deze inhouden de behandeling van op de datum van inwerkingtreding van deze wet bij Onze Minister in behandeling zijnde aanvragen en verzoeken terzake, worden vanaf die datum verricht door het college.
2.
De door Onze Minister voor de datum van inwerkingtreding van deze wet gegeven beschikkingen, bedoeld in
artikel 15, onder b 1°, 2° en 4°, en onder c, blijven na de datum van inwerkingtreding van deze wet van kracht, met dien verstande dat het college vanaf die datum met betrekking tot die beschikkingen en de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen bevoegd is, zijn taken uit te voeren.
Artikel 36
Artikel 62, achtste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen is niet van toepassing op een wijziging van de in artikel 8 van die wet bedoelde richtlijnen welke voortvloeit uit het bepaalde in
artikel 15 onder a 2° van deze wet.
Artikel 38
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel 39
Deze wet wordt aangehaald als: Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit.
Gegeven te 's-Gravenhage, 5 juli 1997
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Uitgegeven de tweeëntwintigste juli 1997
De Minister van Justitie,