a)
op 31 december 1999 op grond van
artikel 18 recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en op die dag niet in Nederland woont, en
b)
op 19 december 2005 dit recht op uitkering uitsluitend nog heeft op grond van artikel 2 van de wet van 9 december 2004, houdende goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het op 28 juni 1962 te Genève totstandgekomen Verdrag betreffende de gelijkheid van behandeling van eigen onderdanen en vreemdelingen met betrekking tot de sociale zekerheid (Verdrag Nr. 118 aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar zesenveertigste zitting; Trb. 1962, 122 en Trb. 1964, 23) (Stb. 2004, 715).
2.
Het eerste lid blijft van toepassing zolang deze persoon blijft wonen in hetzelfde land als het land waar hij op 19 december 2005 woonde en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering.
1.
Ten aanzien van de persoon wiens eerste dag van arbeidsongeschiktheid is gelegen voor 1 januari 2004 blijven de
artikelen 19, met uitzondering van het tweede lid, laatste zin,
34 en
75a van toepassing zoals deze luidden op 31 december 2003, met dien verstande dat het krachtens artikel 75a, vierde lid, tweede zin, te verhalen bedrag respectievelijk het krachtens artikel 75a, vijfde lid, aan 's Rijks kas af te dragen bedrag wordt vermeerderd met de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in
artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, over de uitkering.
3.
Voor de toepassing van het eerste en tweede lid worden perioden van ongeschiktheid tot werken geacht eenzelfde, niet onderbroken periode van ongeschiktheid te vormen, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van
artikel 3:7, eerste lid,
3:8 of
3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Artikel 91c
Zo nodig in afwijking van de overige artikelen van dit hoofdstuk blijven de
artikelen 75a, derde lid, en
76f, vijfde lid, zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van de
Wet van 28 april 2005 tot wijziging van de Wet arbeid en zorg en enige andere wetten in verband met het tot stand brengen van een recht op langdurend zorgverlof en het aanbrengen van enkele verbeteringen (Stb. 274) van toepassing voor de duur van de periode waarin op grond van
artikel IXa van die wet recht bestaat op een financiële tegemoetkoming op grond van
hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en zorg.
3.
De persoon wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken als gevolg van de toepassing van
artikel 34, vierde lid, van deze wet,
artikel 35, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of
artikel 3:28, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, of de persoon, bedoeld in
artikel 2, derde lid, van het Besluit eenmalige herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken, wordt gedurende vijf jaar na de dag van intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering aangemerkt als verzekerde in de zin van
artikel 65c en
65d.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid worden perioden van toegenomen arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van
artikel 3:7, eerste lid,
3:8 of
3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak. Bij de vaststelling van het tijdvak van vier weken blijven perioden, waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, buiten beschouwing.
1.
Artikel 65i vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
2.
Artikel 65j vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 91h
In gedingen aangevangen voor het van toepassing worden van
artikel 90, vierde lid, bepaalt de rechter op verzoek van een van de partijen of ambtshalve een termijn waarbinnen partijen de gelegenheid wordt geboden hun stellingen en conclusies voor zover nodig aan te passen aan
artikel 90, vierde lid. Stelt de rechter partijen tot een zodanige aanpassing in de gelegenheid, dan staat tegen die beslissing geen rechtsmiddel open; wijst de rechter een daartoe strekkend verzoek af, dan staat een rechtsmiddel daartegen slechts gelijktijdig met de einduitspraak open.
1.
De
artikelen 20,
43b en
47a, zijn niet van toepassing op de persoon op wie die artikelen als gevolg van de opzegging van een verdrag, de beëindiging van de voorlopige toepassing van een verdrag dan wel de beëindiging van een daarmee gelijk te stellen situatie van toepassing zouden worden, zolang deze persoon blijft wonen in hetzelfde land als waar hij op de dag voor buitenwerkingtreding als gevolg van die opzegging respectievelijk op de dag voor de beëindiging woonde en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
2.
Onze Minister deelt mede ten aanzien van welk land, met inbegrip van de dag waarop, een verdrag als bedoeld in het eerste lid buitenwerking is getreden dan wel de voorlopige toepassing van een verdrag of een daarmee gelijk te stellen situatie als bedoeld in het eerste lid is beëindigd.