Wet van 24 april 1986, houdende Wet op de studiefinanciering
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is te komen tot een nieuw stelsel van studiefinanciering;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1.
Ingeval de verplichting tot terugbetaling van renteloze voorschotten, verstrekt door Onze Minister met betrekking tot de lasten, verbonden aan het bezoeken van een school voor voortgezet onderwijs dan wel een instelling van wetenschappelijk onderwijs nog niet is aangevangen bij de inwerkingtreding van deze wet vangt deze terugbetaling niet eerder aan dan op het tijdstip waarop op grond van deze wet de verplichting tot terugbetaling van de rentedragende lening begint.
1.
In geval van samenloop van terugbetalingen van renteloze voorschotten, verstrekt door Onze Minister met betrekking tot de lasten, verbonden aan het bezoeken van een school voor voortgezet onderwijs dan wel een instelling van wetenschappelijk onderwijs en terugbetaling van rentedragende lening wordt het door de debiteur op jaarbasis te betalen bedrag gevormd door de som van het op jaarbasis vastgestelde terug te betalen bedrag aan renteloze voorschotten en van het jaarbedrag aan termijnen, waarin de rente en aflossing van de rentedragende lening ingevolge
artikel 41 vervallen.
1.
Ingeval de verplichting tot terugbetaling van renteloze voorschotten verstrekt door Onze Minister met betrekking tot de lasten, verbonden aan het bezoeken van een school voor voortgezet onderwijs dan wel een instelling van wetenschappelijk onderwijs is aangevangen voor dan wel op de dag van de datum van inwerkingtreding van deze wet, is het bepaalde in
artikel 40, eerste en derde lid, alsmede de
artikelen 42 tot en met 48,
50,
107,
121 tot en met 127,
130 en
132 van overeenkomstige toepassing.
2.
Voor de toepassing van het bepaalde in de
artikelen 42 tot en met 50 wordt de aflosfase gesteld op 15 jaar en vangt de aflosfase aan op 1 januari volgend op de dag van de datum van inwerkingtreding van deze wet.
Artikel 147. Overgangsbepaling rijksstudietoelage
Op een studerende van 18 jaren en ouder die tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op grond van een onderwijswet een rijksstudietoelage werd toegekend voor het volgen van wetenschappelijk onderwijs en hoger beroepsonderwijs dan wel op een studerende van 21 jaren en ouder die een soortgelijke rijksstudietoelage werd toegekend voor het volgen van overig voortgezet onderwijs, is met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet
hoofdstuk II met uitzondering van artikel 8 van overeenkomstige toepassing tot het moment waarop hij de voor inwerkingtreding van deze wet aangevangen studie heeft voltooid dan wel gestaakt.
Artikel 148. Overgangsbepaling studerende die ouderonafhankelijk is
Op een studerende aan wie tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op grond van een onderwijswet een rijksstudietoelage werd toegekend onafhankelijk van het inkomen van de ouders of een van hen is met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet
hoofdstuk II uitgezonderd
paragraaf 2 van titel 3 van overeenkomstige toepassing tot het moment waarop hij de voor de inwerkingtreding van deze wet aangevangen studie heeft voltooid dan wel gestaakt.
1.
Indien over een tijdvak, waarover krachtens de
Algemene Kinderbijslagwet ten behoeve van een studerende kinderbijslag is verleend, naderhand voor die studerende recht op studiefinanciering op grond van
hoofdstuk II van deze wet wordt vastgesteld, is de Informatie Beheer Groep bevoegd die studiefinanciering over dat tijdvak en over latere tijdvakken, in plaats van aan degene aan wie de studiefinanciering zou dienen te worden betaald, zonder diens machtiging tot het bedrag van de betaalde kinderbijslag over dat tijdvak te betalen aan de Sociale verzekeringsbank.
2.
Van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan de Informatie Beheer Groep gebruik maken tot en met twee kalenderjaren na de vaststelling van het recht op studiefinanciering.
1.
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.
6.
Op het moment waarop
hoofdstuk III in werking treedt vervalt voor alle studerenden jonger dan 18 jaren de mogelijkheid om een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van de artikelen 80 en 143 bis , vierde lid, van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs dan wel op grond van een regeling krachtens
artikel 121 van de Wet op het voortgezet onderwijs aan te vragen.
Gegeven te 's-Gravenhage, 24 april 1986
De Minister van Onderwijs en Wetenschappen,
De Minister van Landbouw en Visserij,
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Staatssecretaris van Financiën,
Uitgegeven de twintigste mei 1986
De Minister van Justitie,