Wet van 10 maart 1979, houdende een overgangsregeling voor het recht op kinderbijslag voor invalide kinderen van 18 tot 27 jaar
Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in verband met het vervallen van het recht op kinderbijslag voor invalide kinderen van 18 tot 27 jaar door invoering van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet een overgangsregeling in het kader van de kinderbijslagwetten te treffen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
Met betrekking tot het recht op kinderbijslag ingevolge de
Algemene Kinderbijslagwet ( Stb. 1968, 24) over kalenderkwartalen, gelegen na 30 september 1976, blijven artikel 7, eerste lid, onder f , en artikel 9, eerste lid, onder b , van die wet, zoals deze bepalingen luidden op 30 september 1976, van toepassing ten aanzien van kinderen, die op 1 juli 1976 18 jaar of ouder waren.
Artikel 2
Met betrekking tot het recht op kinderbijslag ingevolge de Kinderbijslagwet voor loontrekkenden ( Stb. 1967, 482) over kalenderkwartalen, gelegen na 30 september 1976, blijven artikel 17, eerste lid, onder f , en artikel 19, onder b , van die wet, zoals deze bepalingen luidden op 30 september 1976, van toepassing ten aanzien van kinderen, die op 1 juli 1976 18 jaar of ouder waren.
Artikel 3
Met betrekking tot het recht op kinderbijslag ingevolge de Kinderbijslagwet voor kleine zelfstandigen ( Stb. 1965, 429) over kalenderkwartalen, gelegen na 30 september 1976, blijven artikel 5, derde lid, onder f , en artikel 7, onder b , van die wet, zoals deze bepalingen luidden op 30 september 1976, van toepassing ten aanzien van kinderen, die op 1 juli 1976 18 jaar of ouder waren.
1.
De
artikelen 1,
2 en
3 vinden slechts toepassing indien een in die artikelen bedoeld kind:
a.
op 1 juli 1976 invalide was in de zin van artikel 7, eerste lid, onder f , van de
Algemene Kinderbijslagwet ;
b.
voor het vaststellen van het aantal kinderen, voor wie over het derde kwartaal van het jaar 1976 recht op kinderbijslag of kindertoelage ingevolge de
Algemene Kinderbijslagwet , de Kinderbijslagwet voor loontrekkenden, de Kinderbijslagwet voor kleine zelfstandigen of de Kindertoelageregeling overheidspersoneel ( Stb. 1963, 219) bestaat, in aanmerking is genomen.
2.
De
artikelen 1,
2 en
3 vinden geen toepassing over kalenderkwartalen, waarin een in die artikelen bedoeld kind recht heeft op toekenning van een uitkering krachtens de
Algemene Arbeidsongeschiktheidswet ( Stb. 1977, 496) dan wel ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 8 of artikel 90 van die wet geen recht op toekenning van een zodanige uitkering heeft.
Artikel 5
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad , waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot 1 oktober 1976.
Gegeven te Lech, 10 maart 1979
De Staatssecretaris van Sociale Zaken,
Uitgegeven de derde april 1979
De Minister van Justitie a.i.,